24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
moment:
moment (Q116p Simpelveld)
|
een korte tijdsruimte [poosje, end, scheut, stoot, rek, kortje, hortje, kutske, rande] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32574 |
ogenschijnlijk goed bemesten |
de voordelen goed bemesten voor het oog van de luiden:
dǝ vyǝdǝlǝ got˱ bǝmę.stǝ vø̜r ǝt˱ ōx ˲van dǝ l˙yi̯ (Q116p Simpelveld)
|
Een akker bij gebrek aan mest of uit zuinigheid alleen aan de kanten of aan de zijde van de weg goed bemesten, om later het daar goed gedijende gewas de indruk te laten wekken, dat het stuk in zijn geheel goed bemest werd. [N 11A, 32]
I-1
|
33558 |
okkernoot |
noot:
no.s (Q116p Simpelveld),
nŏŏs (Q116p Simpelveld),
nus (Q116p Simpelveld)
|
noot || noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
20547 |
olie |
l (du.):
èùl (Q116p Simpelveld),
èùəl (Q116p Simpelveld),
olig:
oalig (Q116p Simpelveld),
òəlig (Q116p Simpelveld)
|
olie [SGV (1914)] || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
nonnenvot:
nónnevót (Q116p Simpelveld),
poffel:
poeffel (Q116p Simpelveld)
|
carnavalsgebak in strikvorm || karnavalsgebak in een strikvorm
III-2-3
|
31314 |
oliegroefbeitel, spiebeitel |
groefbeitel:
gruf˱bēsǝl (Q116p Simpelveld)
|
Beitel waarmee een ronde groef, bijvoorbeeld een oliegroef of spiebaan in metaal kan worden aangebracht. De oliegroefbeitel lijkt op de ritsbeitel maar heeft een halfronde snede en is meestal licht gebogen. De kromme ritsbeitel (Q 111) werd gebruikt op plaatsen waar men met de rechte ritsbeitel niet bij kon. [N 33, 120; N 33, 111]
II-11
|
30614 |
olieverf |
oligsverf:
ǭlexs˲[verf] (Q116p Simpelveld)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
23150 |
olifant |
olifant:
oalefant (Q116p Simpelveld),
Karte 109.
olifant (Q116p Simpelveld)
|
Elefant. || Olifant.
III-3-2
|
17916 |
omarmen |
umklammern (du.):
umklammərə (Q116p Simpelveld)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19711 |
omheining |
beschot:
bǝšot (Q116p Simpelveld)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.]
I-8
|