25119 |
onweersbui |
donderschuil:
donderschoel (Q116p Simpelveld),
dondersjoel (Q116p Simpelveld)
|
donderbui [SGV (1914)] || onweersbui [SGV (1914)]
III-4-4
|
17973 |
onwel |
krank:
krank zieə (Q116p Simpelveld),
niet goed:
nit got veulə (Q116p Simpelveld)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19218 |
onwennig (voelen) |
nog niet heem:
ziech noch nit heem-veulə (Q116p Simpelveld)
|
nog niet op zijn gemak zijn in een nieuwe toestand [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20557 |
ooft |
obst:
ōps (Q116p Simpelveld),
ooften:
èùf (Q116p Simpelveld),
èùəf (Q116p Simpelveld),
snitselen:
sjnitsələ (Q116p Simpelveld)
|
ooft [Willems (1885)] || ooft; Hoe noemt U: Appelen of peren, in schijven gedroogd (in de oven) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17592 |
oog |
oog:
o.gə (Q116p Simpelveld),
oog (Q116p Simpelveld),
óg (Q116p Simpelveld)
|
ogen [RND] || oog [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
33023 |
oogst -opbrengst |
oogst:
[oogst] (Q116p Simpelveld)
|
Oogst in de betekenis van "een goede oogst" of "de oogst staat er goed voor"; het tweede deel van deze laatste uitdrukking is ondergebracht in het volgende lemma. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen [oogst], [bouw] en [bouwt], zie het lemma ''oogst -werkzaamheden'' (4.1.2); de in dit lemma gedocumenteerde varianten van oogst komen daar ofwel in het geheel niet voor, ofwel (soms) als een wezenlijk andere variant. [N 15, 11; L 5, 29; L 39, 39; S 27; monogr.; add. uit N 15, 10 en12]
I-4
|
33022 |
oogst -werkzaamheden |
oogst:
ǭs (Q116p Simpelveld)
|
Het geheel van de werkzaamheden; het zelfstandig naamwoord. Zie ook Fsa, I, kaart 9. In vergelijking met N 15, 7 ("alle oogstwerkzaamheden te zamen") levert N 15, 8 ("graanoogst") in het geheel geen nieuw materiaal op; overal worden samenstellingen met graan (zie het lemma ''graan, koren'' 1.2.1) en van de opgave van N 15, 7 opgegeven. In het materiaal S 27 staan beide woorden oogst, eerst in de betekenis "het geheel van de werkzaamheden" en daarna in die van "opbrengst", onder elkaar en dat heeft waarschijnlijk suggestief gewerkt, vandaar de talrijke gelijkluidende antwoorden in het lemma ''oogst -opbrengst'' (4.1.3). Voor de behandeling van de varianten van het type oogst, vergelijk de toelichting bij het lemma ''oogsten'' (4.1.1). [N 15, 7 en 8; S 27; Wi 52; NE 3.V, 6g; monogr.; add. uit L 40, 8]
I-4
|
33021 |
oogsten |
oogsten:
ūstǝ(n) (Q116p Simpelveld)
|
De algemene benaming voor het geheel van werkzaamheden in de oogsttijd; het werkwoord. In Belgisch Limburg is de oorsponkelijke betekenis van oogsten "naoogsten, aren lezen", zie het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). Bij het woordtype oogsten zijn de varianten eerst naar de klankkleur van de klinker, en daarbinnen op de medeklinkercluster (wegval) geordend. [L 40, 8; Wi 43; monogr.; add. uit N 15, 7]
I-4
|
17732 |
oogvuil (slaper) |
knies:
knies (Q116p Simpelveld),
pips:
pupsjə (Q116p Simpelveld)
|
vuil, Gedroogd ~ in de ooghoeken (slaper, slaap). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24220 |
ooievaar |
stork:
sjtorch (Q116p Simpelveld)
|
ooievaar [SGV (1914)]
III-4-1
|