20356 |
oom |
nonk:
noŏnk (Q116p Simpelveld)
|
oom [SGV (1914)]
III-2-2
|
17757 |
oor |
oor:
oeər (Q116p Simpelveld),
u.rə (Q116p Simpelveld)
|
oor [DC 01 (1931)] || oren [RND]
III-1-1
|
19284 |
oordelen |
redeneren:
rədəneerə (Q116p Simpelveld)
|
door redeneren tot een gevolgtrekking komen, oordelen [schikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17615 |
oorlel |
oorlapje:
oeərlēpgə (Q116p Simpelveld)
|
oorlel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21746 |
oorlog |
krijg:
krig (Q116p Simpelveld)
|
de strijd tusseen twee of meer volken, vorsten of staten [oorlog, krijg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17873 |
oorveeg |
oorveeg:
oervieg (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld),
slag aan oor:
sjlaach an oer (Q116p Simpelveld)
|
muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)] || Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17935 |
op de loop gaan |
op loop gaan:
op leuf goa (Q116p Simpelveld),
stropen gaan:
sjtreufə goa (Q116p Simpelveld)
|
op de loop gaan [SGV (1914)] || vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32725 |
op de voor |
op de voor:
op ˲dǝ [voor] (Q116p Simpelveld)
|
Het paard dat voor een voetploeg gespannen is gaat "op de voor": het loopt vlak langs de vorige ploeggeul, op de strook die nog niet is omgeploegd. Op de voor loopt ook het linker paard (van achteren gezien) als de ploeg door een tweespan getrokken wordt. Doorgaans zijn de termen voor dit begrip ook toepasselijk op het linker voorwiel van een karploeg. [JG 1a; N 11A, 141c; monogr.]
I-1
|
22368 |
op stelten lopen |
op stelten lopen:
op sjteltse loofe (Q116p Simpelveld)
|
stelten (op - loopen) [SGV (1914)]
III-3-2
|
17897 |
opeenschuiven |
opeenschuiven:
op ee sjuuvə (Q116p Simpelveld)
|
stroppen: Op elkaar schuiven (stroppen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|