19037 |
opzettelijk |
expres:
espres (Q116p Simpelveld),
van expres:
van espres (Q116p Simpelveld),
voor expres:
vur espres (Q116p Simpelveld)
|
expres [SGV (1914)]
III-1-4
|
20130 |
opzitten |
schoon zitten:
WBD/WLD
sjun sitzə (Q116p Simpelveld)
|
Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
23005 |
orgel add. |
orgel:
-> órgel orgel, RK.
órgelspief (Q116p Simpelveld)
|
Orgelpijp.
III-3-2
|
34053 |
os |
os:
ǫs (Q116p Simpelveld)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
20318 |
oud, bejaard |
bejaard:
bejoard (Q116p Simpelveld)
|
bejaard [SGV (1914)]
III-2-2
|
20320 |
oude man |
oude man:
ene ôwe man (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld)
|
oude [een ~ man] [SGV (1914)]
III-3-1
|
20229 |
ouders |
ouders:
ouwesj (Q116p Simpelveld)
|
ouders [SGV (1914)]
III-2-2
|
18189 |
ouderwets |
oudwets:
ouwesj (Q116p Simpelveld)
|
ouderwets [SGV (1914)]
III-1-3
|
25608 |
ovenpaal |
schieter:
šesǝr (Q116p Simpelveld)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
32797 |
overdwars eggen |
in het wars [eggen]:
en ǝt wē̜ǝš (Q116p Simpelveld)
|
Men egt een akker in de breedte om de ploegvoren te breken of om hem van onkruid te zuiveren. Meestal wordt de akker daarna ook nog eens in lengte geëgd. In de betrokken woordtypen hieronder verschijnen dwars, wars e.d. steeds met a als klinker, ook al beantwoordt aan de meeste dialectvarianten veeleer een type met e (dwers e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 84b; N 11A, 176d + 189d; monogr.]
I-2
|