32799 |
overhoeks eggen |
overkant [eggen]:
øvǝrkai̯.ŋk (Q116p Simpelveld)
|
Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.]
I-2
|
17889 |
overhoop halen |
ondersteboven halen:
ungəsjtə baovə haolə (Q116p Simpelveld)
|
Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32796 |
overlangs heen en weer eggen |
in de lengte [eggen]:
en dǝ lɛ ̝.ŋdǝ (Q116p Simpelveld),
op en neer[eggen]:
ǫp˱ ɛn nēr (Q116p Simpelveld),
recht op en neer [eggen]:
rɛ̄ ̝t˱ op˱ ǝn nēr (Q116p Simpelveld),
zonder vol [eggen]:
zo.ŋǝr v˙ǫl (Q116p Simpelveld)
|
Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.]
I-2
|
18847 |
overmoedig gedrag |
domme strijk:
domme sjtrich (Q116p Simpelveld)
|
cranerie [SGV (1914)]
III-1-4
|
33560 |
overrijp, beurs |
melig:
maəlig (Q116p Simpelveld)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
25065 |
overschot, restant |
rest:
res (Q116p Simpelveld)
|
dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22650 |
overtroeven |
overtroeven:
uvvertroeve (Q116p Simpelveld)
|
Overtroeven (bij kaartspel).
III-3-2
|
19056 |
overtuigd |
overtuigd:
uvvertsŭŭgt (Q116p Simpelveld)
|
overtuigd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19050 |
overtuigen |
overtuigen:
uvvertsŭüge (Q116p Simpelveld)
|
overtuigen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21168 |
overweg |
overweg:
uoverweg (Q116p Simpelveld)
|
de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|