20662 |
peulvruchten afhalen |
bonen ranken:
boeëne renge (Q116p Simpelveld)
|
boonen afhalen [SGV (1914)]
III-2-3
|
20572 |
peuzelen |
peuzelen:
pūūsələ (Q116p Simpelveld),
pūūzəllə (Q116p Simpelveld),
pūūzələ (Q116p Simpelveld)
|
peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23172 |
piano |
piano:
Karte 244.
pi`jāno} m. (Q116p Simpelveld),
vleugel:
vlüegel (Q116p Simpelveld)
|
2. Vleugel (muziekinstrument). || Klavier.
III-3-2
|
18806 |
piekeren |
prakkiseren:
prakkəzeerə (Q116p Simpelveld)
|
over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24224 |
piepen |
sjierpen:
sjierpə (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld)
|
een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
22424 |
pijl |
pijl:
piel (Q116p Simpelveld)
|
Pijl.
III-3-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
piŋ (Q116p Simpelveld)
|
pijn [RND]
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
pijnscheut:
pieng-sjeut (Q116p Simpelveld),
steek:
[-> lm. pijnscheut, rk]
stiek in de zie (Q116p Simpelveld)
|
Een steek in de zij? ( is vaak het gevolg van hardlopen) [DC 60 (1985)] || Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31457 |
pinhamer |
pinhamer:
penhamǝr (Q116p Simpelveld),
pinzet:
penzɛts (Q116p Simpelveld)
|
In het algemeen een hamer waarvan de kop aan één kant of aan twee kanten in een punt eindigt. Zie ook afb. 153. De hamer wordt gebruikt om metaal tot een rand of boord uit te slaan en, volgens de invuller uit L 321, bij het vervaardigen van dekseltjes en ellebogen voor de kachelpijpen van stoofkachels. Zie voor het tweede lid van het woordtype pinzet (Q 116) ook RhWb viii, kol. 92 s.v. ɛsetzenɛ, ...durch Hämmern den Geräten die gewünschte Form geben, sie krumm biegen, in der Sprache der Schmiede".' [N 33, 58; N 33, 59; N 33, 66; N 33, 67; N 33, 68; N 64, 39i-j; N 66, 6i-j; N 66, 6l; monogr.]
II-11
|
17670 |
pink |
pink:
pink (Q116p Simpelveld)
|
Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|