e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roest roest: roos (Simpelveld), ros (Simpelveld), ròs (Simpelveld), (als in kost).  rost (Simpelveld) roest [SGV (1914)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)] III-4-4
roesten roesten: roste (Simpelveld) roesten [SGV (1914)] III-4-4
roezemoezen gedoens (zn.): [zn.]  gedoons (Simpelveld) roezemoezen [SGV (1914)] III-3-1
rogge koren: [koren] (Simpelveld) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
rok: algemeen schorts: Van Dale (DN): Schurz, 1. schort(je), voorschoot; - 2. lendendoek, schort.  sjŏŏts (Simpelveld) rok [SGV (1914)] III-1-3
roken pijpen: piefe (Simpelveld), vlemmen: vlemme (Simpelveld), zwademen: sjwame (Simpelveld) roken III-2-3
rollen met vollen wellen: met ˲vǫlǝ [wellen] (Simpelveld), neerwellen: nēr[wellen] (Simpelveld), toewellen: tsou̯.[wellen] (Simpelveld), wellen: w˙ɛ ̝lǝ (Simpelveld) Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.] I-2
ronde vijl, rattenstaart rattenstaart: ratǝštats (Simpelveld) Kleine, ronde, spits toelopende vijl. De ronde vijl wordt gebruikt voor het vijlen van gaten en gebogen oppervlakten. Zie ook afb. 102. [N 33, 94; N 64, 53e; monogr.] II-11
rondeggen rond[eggen]: ro.ŋk[eggen] (Simpelveld) Manier van eggen, waarbij de akker vanuit het midden of vanaf de kanten bewerkt wordt in ronden die steeds groter resp. kleiner worden. Zie verder de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 177a] I-2
rondploegen rondvaren: ro.ŋk˲vãrǝ (Simpelveld  [(met brabander)]  ) Met rondploegen, dat met een enkele, dus niet-wentelbare ploeg gedaan werd, kan vooreerst alleen de ploegwijze worden bedoeld, waarbij men zonder keerstrook het ene jaar midden op de akker begint en in de rondte gaat tot men de zijden van de akker bereikt heeft, en het andere jaar weer in de rondte andersom ploegt. Maar verder kan men onder rondploegen ook het bijeen- en het uiteenploegen tezamen verstaan; hierbij wordt de rondte gevormd door de beide voren die men telkens (op- of af-)ploegt en de sleepgang van de ploeg over de beide keerstroken. Voor de specifieke termen zie men de beide voorafgaande lemmata. [N 11, 48add.;N 11A, 118; JG 1a + 1b add.; A 33, 1 add.] I-1