e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaal schaal: sjoal (Simpelveld), schotel: šotəl (Simpelveld) schaal [SGV (1914)] III-2-1
schaap schaap: šoaf (Simpelveld), šōǝf (Simpelveld), š˙ǫ ̝ǝf (Simpelveld) Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.] I-12
schaapherder scheper: šiǝfǝr (Simpelveld), šiǝpǝr (Simpelveld) [A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.] I-6
schaar scheer: šīr (Simpelveld) Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.] II-7
schaden (ww.) scha: sja (Simpelveld), scha doen: (sja doe) (Simpelveld), schaden: schaje (Simpelveld) schaden (ww.) [SGV (1914)] III-1-4
schaduw, lommer scheem: sjiem (Simpelveld), sjieəm (Simpelveld), sjîêm (Simpelveld) schaduw [DC 42B (1967)], [SGV (1914)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schafttijd unger: øͅŋər (Simpelveld) schafttijd [RND] III-3-1
schande schande: sjand (Simpelveld) schande [SGV (1914)] III-3-3
schede poes: poesj (Simpelveld), schede: sjej (Simpelveld) Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] || scheede [SGV (1914)] III-1-1, III-2-1
scheef, niet recht scheef: sjeef (Simpelveld) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4