e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stofblik drekschupje: drɛkšøpkə (Simpelveld), schupje: šøpkə (Simpelveld) blik (van stoffer en ~) [SGV (1914)] III-2-1
stokbeitel steelbeitel: štēlbēsǝl (Simpelveld), warmbeitel: wɛrǝmbēsǝl (Simpelveld) In het algemeen een beitel met een steel. De stokbeitel wordt gebruikt voor het doorhakken, afhakken en splijten van warm of koud metaal. De smid houdt het werkstuk met een tang met de linkerhand op het aambeeld en zet met de rechter de beitel op de juiste plaats. De voorslager slaat vervolgens met een voor- of zijhamer op de kop van de beitel. Een beitel voor het bewerken van warm ijzer is altijd van een steel voorzien. Zie ook afb. 48. [N 33, 110; N 33, 113; N 33, 221; monogr.] II-11
stokdutter stamper: štɛmpǝr (Simpelveld) Werktuig om geboorde of geslagen gaten in ijzer te verzinken. Deze werkzaamheden werden in L 290, L 291, L 321 en Q 99* met een verzinkboor gedaan. Zie ook dat lemma. [N 33, 351] II-11
stokvis stokvis: sjtokvusj (Simpelveld), sjtókv‧eusj (Simpelveld), stokvusj (Simpelveld) bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)] III-2-3
stollen beleveren: (vet).  believere (v vet) (Simpelveld), stijf worden: (believere).  sjtief wêre (Simpelveld) stollen [SGV (1914)] III-4-4
stolp klok: klok (Simpelveld) stolp [SGV (1914)] III-2-1
stomdronken granatenvol: granatevól (Simpelveld) stomdronken III-2-3
stomverbaasd verstomd: versjtomd (Simpelveld) verstomd [SGV (1914)] III-1-4
stoof, voetenwarmer stoof: sjtoef (Simpelveld) stoof [SGV (1914)] III-2-1
stookgat vuurpot: vȳrpǫt (Simpelveld) Het gat (of de gaten) in het smidsbed waarin het kolenvuur ligt. Zie ook afb. 6. [N 33, 21] II-11