33128 |
strowis |
struuwis:
štrywøš (Q116p Simpelveld)
|
Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.]
I-4
|
24481 |
struik (alg.) |
struik:
sjtroech (Q116p Simpelveld),
štr‧ūx (Q116p Simpelveld)
|
De plant met een stengel die zich reeds vanaf de grond in min of meer stevige, veelal houtige takkn verdeelt (struik, buis, hucht, bos, horst, pol). [N 82 (1981)] || struik
III-4-3
|
17851 |
struikelen |
stronkelen:
sjtrunkələ (Q116p Simpelveld),
struikelen:
sjtrŭŭchele (Q116p Simpelveld)
|
struikelen [SGV (1914)] || Struikelen: vallen of bijna vallen door met de voet tegen iets aan te stoten of door een misstap (struikelen, strommelen, stronkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21729 |
struikrover |
rover:
ruiber (Q116p Simpelveld)
|
een rover die zich in en achter struiken verbergt om vandaaruit de voorbijgangers te overvallen [binder, baanstroper, struikrover] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18072 |
struma |
krop:
krop (Q116p Simpelveld)
|
Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25138 |
stuifsneeuw |
stuifsneeuw:
sjtŭŭf sjnei-j (Q116p Simpelveld)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24932 |
stuifzand |
stub:
sjtùp (Q116p Simpelveld),
stuifzand:
sjtŭŭfzand (Q116p Simpelveld)
|
stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31286 |
stuikblok |
stuikblok:
štuk˱blǫk (Q116p Simpelveld)
|
Een zwaar stuk gietijzer of een oud aambeeld dat in de grond verzonken is en waar men zware werkstukken op laat vallen om ze te stuiken. Zie ook het lemma "stuikblok van het aambeeld". [N 33, 285]
II-11
|
31256 |
stuikblok van het aambeeld |
stuikblok:
štuk˱blǫk (Q116p Simpelveld)
|
Een zwaar, gietijzeren blok aan de voet van het aambeeld waar men werkstukken op kan stuiken. Zie ook afb. 15 en het lemma "stuiken". [N 33, 55; N 66, 13d]
II-11
|
22362 |
stuiken |
stuiken:
sjtoekke (Q116p Simpelveld),
štukǝ (Q116p Simpelveld)
|
2. Knikkeren. || Het op de juiste plaats gloeiend gemaakte werkstuk in de lengte samendrukken ten einde de gloeiende plaats korter en dikker te maken. Het stuiken kan op het aambeeld met behulp van hamerslagen worden gedaan. Ook door het werkstuk tegen of op het aambeeld of het stuikblok te stoten of te laten vallen, kan men de doorsnede ervan vergroten. Zie ook het lemma "stuikblok" en "stuikblok van het aambeeld". [N 33, 55; N 33, 284-285; N 66, 13d; monogr.]
II-11, III-3-2
|