e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tanden poetsen tanden poetsen: poets iech miech de tseng (Simpelveld) Elke avond poets ik mijn tanden. [DC 64 (1989)] III-1-3
tanden van een riek tanden: ts˙ę ̞ŋ (Simpelveld) Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.] I-1
tandenborstel tandborstel: tsankbuschtel (Simpelveld) Tandenborstel [DC 64 (1989)] III-1-3
tandpasta tandpasta: tsankpasta (Simpelveld) Tandpasta [DC 64 (1989)] III-1-3
tandrad, tandwiel tandrad: tsaŋkrat (Simpelveld) Wiel dat op de omtrek van tanden voorzien is; deze tanden grijpen weer in die van een ander tandrad of een tandstang. Tandraderen dienen om de draaiende beweging van een as op een andere as over te brengen. [N 33, 280a; monogr.; div.] II-11
tandwielpal pal: pal (Simpelveld) Een aan de voorzijde afgeschuind palletje dat door middel van een veer tussen de tanden van het tandwiel wordt gedrukt wanneer dit achteruit draait. [N 33, 243] II-11
tangbeen been: (Simpelveld  [(mv beŋ)]  ) Elk van de beide delen van een tang waarbij men deze vastpakt en waarmee men druk uitoefent. Zie ook afb. 145. [N 33, 186] II-11
tangbek bek: bɛk (Simpelveld) Het grijpende en/of snijdende gedeelte van een tang. Zie ook afb. 145. [N 33, 184] II-11
tangenrek tangenrek: tsaŋǝrɛk (Simpelveld) IJzeren rek om tangen in op te bergen. Zie ook afb. 40. [N 33, 182] II-11
tangring, tanghaak sluitring: šlūtreŋk (Simpelveld) Platte ring of haak waarmee de tangbenen van een smidstang gesloten gehouden worden. In Q 83 gebruikte men hiervoor ook wel het lid van een ketting. [N 33, 187] II-11