e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trap trap: en sjmaal trap (Simpelveld) trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
trapleuning leen: lē̜n (Simpelveld), trappegeländer: trapǝgǝlɛndǝr (Simpelveld), trappen-gelènder: trapəgəlɛndər (Simpelveld) Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] || trapleuning II-9, III-2-1
trappelen stappen: sjtappə (Simpelveld) Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)] III-1-2
trechter trechter: trichter (Simpelveld) trechter [SGV (1914)] III-2-1
trechter op de gierton trechtel: trīǝ.tǝl (Simpelveld) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trede, trapplank voetbred: vos˱brɛt (Simpelveld) De trapplank waarmee men de zwengel van een draaibank of slijpsteen met de voet in beweging zet. [N 33, 247] II-11
trein zug (du.): tsóg (Simpelveld) een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)] III-3-1
treiteren kwellen: kwaelə (Simpelveld), kwêle (Simpelveld), tergen: tserge (Simpelveld), zanken (du.): vgl. Kerkrade Wb. (pag. 249): tsenke, plagen; tsenke, ziech, kibbelen. WNT: zengen, 1e)d. van personen die een bron van ergernis zijn: kwellen, tergen.  tsénkə (Simpelveld) kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] || sarren [SGV (1914)] III-1-4
trek, eetlust appetijt: appetīēt (Simpelveld), àppətĭĕt (Simpelveld), honger: hongər (Simpelveld), zin: zin (Simpelveld) trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)] III-2-3
trekbalk van de meerdelige eg trekbalk: tręk˱ba.lǝk (Simpelveld) De balk waaraan de delen van een samengestelde eg gezamenlijk worden voortgetrokken; zie afb. 62. [N 11A, 162c; div.] I-2