19051 |
vals |
vals:
valsj (Q116p Simpelveld)
|
valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
22333 |
vals spel |
foetelarij:
foetelerij (Q116p Simpelveld)
|
Bedrog.
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetele (Q116p Simpelveld)
|
2. Vals spelen bij een spel.
III-3-2
|
34489 |
van veren wisselen |
muiten:
mūtǝ (Q116p Simpelveld)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
18808 |
vanzelfsprekend |
vanzelf:
va zelləf (Q116p Simpelveld)
|
vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34297 |
varken |
varken:
vęrǝkǝ (Q116p Simpelveld),
vɛrkǝ (Q116p Simpelveld)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛrǝkǝs[stal] (Q116p Simpelveld)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trǫx (Q116p Simpelveld)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
gesmolten vet:
gesjmooltse vet (Q116p Simpelveld),
schmalz (du.):
sjmalts (Q116p Simpelveld)
|
reuzel [SGV (1914)] || smout [SGV (1914)]
III-2-3
|
20594 |
vast |
brik:
brik (Q116p Simpelveld)
|
doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|