e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijver poel: ingə pool (Simpelveld), pool (Simpelveld), pōōl (Simpelveld), vijver: ingə vievər (Simpelveld), wijer: wejǝr (Simpelveld), wijer (Simpelveld), wijər (Simpelveld), wē̜jǝr (Simpelveld) klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8, III-4-4
vilder vilder: veldǝr (Simpelveld) Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.] II-10
villen villen: velǝ (Simpelveld) Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.] II-10
vin vin: vin (Simpelveld), vinne (Simpelveld) vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)] III-4-2
vinden vinden: vinge (Simpelveld) vinden [SGV (1914)] III-1-2
vinger vinger: vingere (Simpelveld), viŋər (Simpelveld), vèngər (Simpelveld) vinger [DC 01 (1931)], [RND] || vingers [SGV (1914)] III-1-1
vingerlid vingerlid: vèngərlit (Simpelveld) (vinger)kootje [DC 01 (1931)] III-1-1
viool fiengelieng: fiengelieng (Simpelveld), [Met afbeelding pag. 48].  fiengelieng (Simpelveld), viool: fiejoeël (Simpelveld) 1. Viool (muziekinstrument). || Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] || Viool. III-3-2
vis, algemeen vis: vusj (Simpelveld), vusje (Simpelveld), vø.š (Simpelveld) vis || visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
visaas aas: oas (Simpelveld) aas [SGV (1914)] III-4-2