e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

Gevonden: 2877
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de ploeg uit de voor laten komen uit laten gaan: ūs ló̜tǝ gǭǝ (Simpelveld) Als men bij het ploegen van een voor het einde van het stuk of de keerstrook bereikt heeft, laat men de ploeg uit de grond komen. Met deze handeling wordt het keren ingezet. Blijkens een aantal termen tilt men de ploeg op of laat men de staart los of duwt deze zover om, dat de schaar niet meer voort. Een wentelploeg haalt men uit de voor, door na ontgrendeling van de ploegboom de achterploeg aan de staart (meestal naar rechts) om te trekken, waardoor het dubbele ploeglichaam gaat kantelen. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 123b; monogr.] I-1
de ploeg verstellen (de trekketten) naar links / rechts hangen: nǫ leŋs / ręǝts hai̯ŋǝ (Simpelveld), (een ketten) korter hangen: kótǝr hai̯.ŋǝ (Simpelveld), (een ketten) langer hangen: laŋǝr hai̯ŋǝ (Simpelveld), dieper / dreger zetten: dēpǝr / drēgǝr zę.t(s)ǝ (Simpelveld), enger / wijder zetten: e ̝ŋǝr / wīǝr zętǝ (Simpelveld), verstellen met de zwengel: vǝrštęlǝ met ˲dǝr šwøŋǝl (Simpelveld) Gewoonlijk kan bij elke ploeg de ploegdiepte, de breedte van de te ploegen voor en de mate waarin de los te ploegen aarde wordt omgekeerd, op de een of andere manier gewijzigd worden. A. Voor de diepte van de voor is vooral bepalend de stand van de ploegboom t.o.v. het akkeroppervlak. Hoe dichter het vooreind van de ploegboom bij de grond staat, des te dieper is de voor. Bij een voetploeg regelt men de voordiepte, door de ploegboom langs de steel van de voorsteun (slof of wiel) omhoog of omlaag te schuiven en hem in de gewenste stand (met een pin door één van de gaatjes) daarop vast te zetten. Ook kan men de grindelkettingen inkorten of verlengen, zodat de daarmee verbonden ploegkam lager of hoger komt te staan. Bij sommige voetploegen is de kam of de trekhaak verbonden met een grindelstang, waarvan de hoogte geregeld kan worden door een mechaniek op het vooreinde van de ploegboom. Bij oude karploegen regelde men de diepte van de voor, door de ploegboomdrager langs de beide opstaande palen te verschuiven en hem op de gewenste hoogte met twee pinnen op die palen vast te .zetten. Men moest daarbij tevens de ploegboombeugel (waaraan de beide grindelkettingen) op de kam van de ploegboom verzetten. Bij de latere ijzeren karploegen is de voorploeg voorzien van een speciale diepteregelaar. Afhankelijk van het fabrieksmerk kan die bestaan uit een hefboom met grendel en veer, die op een getande cirkelboog verplaatst moet worden ofwel een vertikale schroef waarlangs het vooreind van de ploegboom d.m.v. een zwengeltje op de gewenste hoogte wordt gevijzeld. B. De breedte van de voor wordt voornamelijk bepaald door het punt waar men de trekkracht laat aangrijpen. Als men bij een naar rechts werkende ploeg dat punt meer naar de landzijde verplaatst, zal de ploeg naar rechts willen en derhalve een smallere voor afsnijden. Verplaatst men dat punt naar de voor-zijde (naar rechts), dan zal de ploeg naar links gedrongen worden en dus een bredere voor trekken. Bij een ploeg met een kam regelt men de voorbreedte, door de haak of ring van de trekketting in de gewenste gleuf of opening van de kam te plaatsen. Bij een voet- of karploeg met een stelboog wordt de verschuifbare trekstang in de gewenste stand (met een pin door één van de gaten) op die boog vastgezet. Bij karploegen kan men de voorbreedte ook nog wijzigen, door een van beide grindelkettingen in te korten. C. Of de los te ploegen aarde meer of minder wordt verplaatst en omgekeerd, is afhankelijk van de stand van het riester. Naarmate het achtereind van het riester verder van het ploeglichaam af staat en de bovenkant van een gebogen riester meer buitenwaarts overhelt, zal de los gesneden aarde meer verplaatst en omgekeerd worden. D.m.v. een staaf kon men het strijkbord in de gewenste stand zetten. De gegevens waaruit dit lemma is samengesteld, zijn grotendeels verstrekt in antwoord op de niet juist geformuleerde vraag N 11, 39 "de stand van de ploeg verstellen, zodat het riester (!) diep of ondieper door de grond snijdt". Ze werden echter zo goed mogelijk naar de onder A., B. en C. bedoelde mogelijkheden gerangschikt. Sommige, vooral in rubriek A. voorkomende termen als verzetten, verstellen, regelen e.d. lijken evengoed bruikbaar voor de regeling, bedoeld in de rubrieken B. en C. of voor het verstellen of afstellen van de ploeg in het algemeen. [N 11, 39; N 11A, 90 + 94 + 96 + 97m + 98e + 99d + 139b + 139c; JG 1a; monogr.] I-1
de tafel dekken de dis dekken: dər d‧eusj dikkə (Simpelveld), dekken: dĕkə (Simpelveld), deͅkə (Simpelveld), dèkkə (Simpelveld), dis dekken: dusch dèkke (Simpelveld) tafel dekken || tafel dekken; Hoe noemt U: De tafel dekken (rechten dekken) [N 80 (1980)] III-2-1
de was blauwen (de) was blauwen: (Boven de ö van blöje hoort nog een lengte teken te staan, deze combinatie is met de computer niet te maken).  de wesj blöje (Simpelveld) blauwen [de wasch ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
de was bleken bleken: blēxə (Simpelveld) was drogen op het \'bleekveldje\' III-2-1
de was spoelen spoelen: sjpeule (Simpelveld) spoelen [SGV (1914)] III-2-1
de wendakker ploegen de voordelen omvaren: dǝ vȳǝdǝlǝ o ̞mvãrǝ (Simpelveld) Na het ploegen van het grote middendeel van de akker moet men de keerstroken nog met de ploeg bewerken. Als er geen of maar één keerstrook is, omdat men op een (veld)weg of op een eigen of andermans perceel heeft kunnen keren, ploegt men aan het voor- en/of achtereind van de akker enkele dwarsvoren om het ongelijke en minder diepe begin van de lange voren weg te werken. [JG 1a; N 11, 47; N 11A, 137l; monogr.] I-1
de wintervoor ploegen op de wintervoor leggen/legen: op ˲dǝ [wintervoor] Ię̄gǝ (Simpelveld), stropen ane stoel: štrø̄.fǝ ǭnǝ štōl (Simpelveld  [(met minder brede voren - het tweede woord van deze term is niet door ohne (duits) voorgesteld omdat de klinker van de dialectvariant (ook in het Rijnlands) de oorspronkelijke lange √¢ van oostmiddelnederlands ane of aen ''zonder'' weerspiegelt)]  ), stropen met een stoel: štrø̄.fǝ met˱ ęŋǝ štōl (Simpelveld  [(met een brede voor)]  ) Als een akker niet gezaaivoord hoefde te worden voor wintergraan, werd hij in het najaar in brede, ondiepe voren omgeploegd of op walletjes gelegd. De grond kon dan in de wintertijd goed "uitvriezen" en het regen- en sneeuwwater beter opnemen. Bij het ploegen van de wintervoor werd ook wel mest oppervlakkig in de grond gewerkt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma wintervoor. [N 11, 59a; N 11A, 110b + 113a + 137n; A 27, 24b; A33, 17; div.] I-1
deeg deeg: deeg (Simpelveld) deeg [SGV (1914)] III-2-3
deeg kneden kneden: knē.nǝ (Simpelveld) Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41] II-1