22480 |
driekoningen |
driekoningen:
dreikönninge (Q116p Simpelveld)
|
Driekoningen.
III-3-2
|
32844 |
driespansevenaar |
driespannig warselen:
dre ̞i̯špɛ ̝nex węǝšǝlǝ (Q116p Simpelveld)
|
Het grote, verstelbare koppelhout, waarmee een dubbel zwenghout (waaraan weer twee enkele) en een enkel zwenghout van achteren onderling verbonden worden, wanneer men drie paarden naast elkaar voor een zwaar akkerwerktuig moet spannen. Zie afb. 100. Mogelijk zijn enkele termen van toepassing op het geheel van zwenghouten voor een driespan. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid ''drie'' ook varianten van het type ''drij''. [JG 1b + 1d add.; N 11A, 105]
I-2
|
18866 |
driftig |
colrig (<fr.):
koleerig (Q116p Simpelveld),
gauw kwaad:
gouw koad (Q116p Simpelveld)
|
driftig [SGV (1914)]
III-1-4
|
31357 |
drijfplaat, klauwplaat |
spankop:
špankǫp (Q116p Simpelveld)
|
Ronde plaat op de as van de vaste kop van een draaibank die de aandrijfkracht overbrengt op het te draaien werkstuk. Wanneer men tussen twee centers draait, is de drijfplaat van de draaibank voorzien van een center en een pen die door middel van een meenemer het werkstuk in beweging zet. Zie ook het lemma "meenemer". De drijfplaat kan echter ook voorzien zijn van klauwen waarmee een werkstuk met regelmatige vorm kan worden vastgeklemd; in dit geval is geen tweede centerpunt op de losse kop van de draaibank noodzakelijk. Zie afb. 90a. Onregelmatig gevormde werkstukken worden met behulp van klemschroeven tegen een schijf met gaten (vgl. het woordtype stelplaat) vastgezet. De vier schroeven van deze plaat kunnen onafhankelijk van elkaar bewogen worden. Zie ook afb. 90b. [N 33, 228; N 33, 230]
II-11
|
29267 |
drijfriem |
riem:
rēm (Q116p Simpelveld)
|
Riem of snaar, vaak met trapeziumvormige doorsnede, die over schijven loopt en dient om de beweging van het ene machinedeel over te brengen op het andere. Vgl. voor het woordtype kijlriem (Q 99*, 121b) ook het Duitse keilriemen. [N 33, 259; monogr.]
II-11
|
22655 |
drijftol |
knool:
knool (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld),
Für Kerkrade, Simpelveld, Vijlen, Vaals, Kelmis, Montzen, Welkenraad, Eijnatten, Raeren, Aachen, Kohlscheid, Herzogenrath, Münsterbusch und Schleckheim (knoor) belegten wir karnool, knool, knoor, knouël. Die von Müller-Weitz und Rovenhagen angeführten Formen knöulche, knoielche, Plur. knöuelcher Frucht der Kornelkirsche weisen uns hier den Weg zur Erklärung. Die Kreisel wurden, wie uns ein sechzigjähriger Kerkrader mitteilte, früher vielfach aus Kornelholz geschnitzt. Um das Brummgeräusch zu verstärken, machten die Jungen mehrere Einkerbungen im Holz. Die betreffenden Formen liessen sich leicht erklären aus franz. corniole Kornelkirsche, das über karniool, kernool, krnool zu knool, und durch Diphthongierung zu knouël wurde.
knool (Q116p Simpelveld)
|
drijftol [SGV (1914)] || Kreisel (Peitschkreisel). || Tol.
III-3-2
|
24939 |
drijfzand |
drijfzand:
driefzand (Q116p Simpelveld),
driefzank (Q116p Simpelveld),
drīēfzank (Q116p Simpelveld)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31420 |
drilboog |
zwengel:
šwøŋǝl (Q116p Simpelveld)
|
Soort boog met handvat waaraan het drilkoord bevestigd kan worden. Zie ook afb. 127. [N 33, 127]
II-11
|
20499 |
drinken |
lemmelen:
lemmele (Q116p Simpelveld),
lessen:
lèsjə (Q116p Simpelveld),
lésjə (Q116p Simpelveld),
lösjə (Q116p Simpelveld)
|
drinken || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glās (Q116p Simpelveld)
|
drinkglas [RND]
III-2-1
|