17853 |
glijden |
roetsjen:
roetsje (Q116p Simpelveld),
roetsjə (Q116p Simpelveld),
NB roetsj: glijbaan; roetsjbaan: glijbaan.
roetsje (Q116p Simpelveld),
rutschen (du.):
roetsjə (Q116p Simpelveld),
schijvelen:
sjievele (Q116p Simpelveld),
slijden:
sjlieje (Q116p Simpelveld)
|
glijden [SGV (1914)], [SGV (1914)] || Glijden. || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2, III-3-2
|
24316 |
glimworm |
gloeiwormpje:
WBD/WLD
gleuiwurmpchə (Q116p Simpelveld),
johanneswormpje:
Johanneswurmpche (Q116p Simpelveld)
|
glimworm [SGV (1914)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19611 |
gloeilamp |
peer:
bīr (Q116p Simpelveld)
|
lamp
III-2-1
|
18957 |
gluiperd |
gluiper:
gloeper (Q116p Simpelveld),
huichelaar:
huuchelêr (Q116p Simpelveld)
|
gluiper [SGV (1914)]
III-1-4
|
32720 |
goed voren |
goed aan gen land gaan:
gōt. a gǝ Iai̯ŋk ˲gǭǝ (Q116p Simpelveld)
|
Van een ploeg die - mits goed gesteld en (i.g.v. een voetploeg) goed bestuurd - telkens op de juiste wijze een voor afsnijdt en omkeert, zegt men dat hij goed of mooi voort. [N 11A, 124a]
I-1
|
21326 |
goedkoop |
billig (du.):
(billig) (Q116p Simpelveld),
goedkoop:
gŏŏwe koof (Q116p Simpelveld)
|
goedkoop [SGV (1914)]
III-3-1
|
18954 |
goedzak |
lobbes:
lubbes (Q116p Simpelveld)
|
goedzak [SGV (1914)]
III-1-4
|
24958 |
golf |
golf:
ing goolləf (Q116p Simpelveld)
|
golf, bolle verheffing op de waterspiegel, meestal veroorzaakt door de wind [baar, zwolp] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24959 |
golven ww. |
golven:
golvə (Q116p Simpelveld),
goolləvə (Q116p Simpelveld)
|
golven (ww), rijzen en dalen van water [gurzelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17903 |
gooien |
werpen:
werpe (Q116p Simpelveld)
|
werpen [SGV (1914)]
III-1-2
|