21461 |
kibbelen |
knibbelen:
knebbele (Q116p Simpelveld),
zengen:
tsenke (Q116p Simpelveld)
|
kibbelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
18208 |
kiel |
kiel:
keel (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld)
|
hes (kiel) [SGV (1914)] || kiel [SGV (1914)]
III-1-3
|
24513 |
kiem |
schoss (du.):
fort
schôs (Q116p Simpelveld)
|
scheut [SGV (1914)]
III-4-3
|
24496 |
kiemen |
uitlopen:
oesloofə (Q116p Simpelveld)
|
Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
šesǝ (Q116p Simpelveld)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22398 |
kienen |
kienen:
kienne (Q116p Simpelveld)
|
2. Kienen.
III-3-2
|
20592 |
kieskauwen |
kauwen:
kuijə (Q116p Simpelveld),
miemelen:
miemmələ (Q116p Simpelveld),
mīēmmələ (Q116p Simpelveld),
zeuteren:
zūūterə (Q116p Simpelveld)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)] || zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
fiemel:
fiemel (Q116p Simpelveld),
streep onder de ie
fieməl (Q116p Simpelveld)
|
kieskeurige eter in ongunstige zin || lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18818 |
kieskeurig |
kieskeurig:
kieskeuriech (Q116p Simpelveld),
vies:
vies (Q116p Simpelveld)
|
kieskeurig [SGV (1914)] || niet gauw tevreden met de kwaliteit van iets dat men wil aanschaffen; met een moeilijk te bevredigen smaak [kieskeurig, lekker, lakker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
kiedələ (Q116p Simpelveld)
|
Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|