| 17860 |
bengelen |
bommelen:
biemələ (Q116p Simpelveld)
|
Bengelen: heen en weer slingeren (bammelen, bommelen, bengelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 19287 |
benieuwen |
nieuwsgierig maken:
nuisjierig maachə (Q116p Simpelveld)
|
zijn nieuwsgierigheid wekken [wonderen, wonder doen, benieuwen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 30190 |
bepleisteren |
klenen:
klē̜nǝ (Q116p Simpelveld)
|
De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.]
II-9
|
| 18932 |
beredderen |
in orde maken:
in orde make (Q116p Simpelveld)
|
beredderen [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 24918 |
bergtop |
kop:
kop (Q116p Simpelveld),
spits:
sjpits (Q116p Simpelveld)
|
top van een berg [spits, piek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 24916 |
bergx |
bergen (mv.):
mv.!
bérrəch (Q116p Simpelveld)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
| 18060 |
beroerte |
beroerte:
bəroertə (Q116p Simpelveld),
beslag:
beslaach (Q116p Simpelveld),
slag:
sjlaag (Q116p Simpelveld)
|
Beroerte: verlamming veroorzaakt door uitstorting van bloed in de hersenen (beroerte, beslag, aantok, slag). [N 84 (1981)] || Een plotselinge stoornis in de bloedsomloop, in de hersenen waarbij spraakstoornissen en verlammingsverschijnselen kunnen optreden? [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
| 20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
beschömmeld (Q116p Simpelveld),
besjumməlt brôêt (Q116p Simpelveld),
bəsjumməlt (Q116p Simpelveld),
bəsjöməlt (Q116p Simpelveld)
|
beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20540 |
beschimmelen |
schimmelen:
sjùmmele (Q116p Simpelveld)
|
Hoe noemt U: Werken van het brood, zodat het schimmelt (spinnen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20790 |
beschuit |
beschuit:
besjüt (Q116p Simpelveld)
|
beschuit
III-2-3
|