e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L313p plaats=Sint Huibrechts Lille

Overzicht

Gevonden: 951

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brede landweg dreef: drēf (Sint Huibrechts Lille) Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.] I-8
breeddorser breeddorser: briǝtǫrsǝr (Sint Huibrechts Lille) Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
briesen brullen: brølǝ (Sint Huibrechts Lille), spruisen: sprū.zǝ (Sint Huibrechts Lille) Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5] I-9
broeden, op eieren zitten broeden: broeden (Sint Huibrechts Lille), bry.i̯ǝn (Sint Huibrechts Lille), bryǝn (Sint Huibrechts Lille), brȳi̯ǝn (Sint Huibrechts Lille), brǫi̯ǝn (Sint Huibrechts Lille) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broedende kip op eieren brok: brok (Sint Huibrechts Lille) [N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.] I-12
broedhen broedheks: bryi̯hɛks (Sint Huibrechts Lille) Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
broek boks: boks (Sint Huibrechts Lille) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
bron bron: broǝn (Sint Huibrechts Lille), brǫn (Sint Huibrechts Lille) Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] I-8
bronstig briezig: brisex (Sint Huibrechts Lille) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
bronstig, van merries paardig: pē̜rdex (Sint Huibrechts Lille) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9