| 33692 |
brede landweg |
dreef:
drēf (L313p Sint Huibrechts Lille)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|
| 33138 |
breeddorser |
breeddorser:
briǝtǫrsǝr (L313p Sint Huibrechts Lille)
|
Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
| 33840 |
briesen |
brullen:
brølǝ (L313p Sint Huibrechts Lille),
spruisen:
sprū.zǝ (L313p Sint Huibrechts Lille)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
| 34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
broeden (L313p Sint Huibrechts Lille),
bry.i̯ǝn (L313p Sint Huibrechts Lille),
bryǝn (L313p Sint Huibrechts Lille),
brȳi̯ǝn (L313p Sint Huibrechts Lille),
brǫi̯ǝn (L313p Sint Huibrechts Lille)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
| 34504 |
broedende kip op eieren |
brok:
brok (L313p Sint Huibrechts Lille)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
| 34506 |
broedhen |
broedheks:
bryi̯hɛks (L313p Sint Huibrechts Lille)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
| 18744 |
broek |
boks:
boks (L313p Sint Huibrechts Lille)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
| 24948 |
bron |
bron:
broǝn (L313p Sint Huibrechts Lille),
brǫn (L313p Sint Huibrechts Lille)
|
Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8
|
| 34342 |
bronstig |
briezig:
brisex (L313p Sint Huibrechts Lille)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
| 33864 |
bronstig, van merries |
paardig:
pē̜rdex (L313p Sint Huibrechts Lille)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|