e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L385p plaats=Sint Odilienberg

Overzicht

Gevonden: 904
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dakvenster, dakkapel dakkapel: dākkāpɛl (Sint Odilienberg) Venster dat niet in het dakvlak ligt, maar loodrecht eruit oprijst. Boven op het dakvenster is dan een kleine dakconstructie opgetrokken. Het dak ervan kan naar voren aflopend, plat of in de vorm van een zadeldak zijn. Zie ook afb. 51. [N 54, 173a; N 54, 173b; div.] II-9
dar dar: dar (Sint Odilienberg), dreen: drę̄n (Sint Odilienberg), hommel: hommel (Sint Odilienberg) Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.] II-6
de eg eegd/eeg: ē̜x (Sint Odilienberg  [(pl ę̄gǝ)]  ) Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.] I-2
de schaaf afstellen stellen: štęlǝ (Sint Odilienberg) De onderdelen van de schaaf zo instellen, dat er gewerkt mee kan worden. Het belangrijkste hierbij is het juist aanbrengen van de schaaf- en de keerbeitel in de schaafbek. [N 53, 111a] II-12
de stal uitmesten schoonmaken: schoonmaken (Sint Odilienberg) De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.] I-11
de trap afschrijven afschrijven: āfšrīvǝ (Sint Odilienberg) Bij een rechte steektrap met behulp van een zwaaihaak of afschrijfmal de treden op de bomen afschrijven. Zie ook de lemmata 'Rechte streektrap' en 'Afschrijfmal'. [N 55, 93; N 55, 94a-b] II-9
de trede inpassen inpassen: enpasǝ (Sint Odilienberg) De trede in het nest inpassen. [N 55, 115] II-9
de zaagtanden vijlen slijpen: šlīpǝ (Sint Odilienberg) De zaagtanden na het zetten met behulp van een, meestal driekantige, vijl scherp maken. [N 50, 37c; N 53, 24b-c; monogr.] II-12
de zaagtanden zetten trekken: trękǝ (Sint Odilienberg), zetten: zętǝ (Sint Odilienberg) De zaagtanden afwisselend naar links en naar rechts buigen om de snede van de zaag breder te maken dan het zaagblad. Op deze wijze gaat de zaag beter door het hout. Het zetten van de zaagtanden wordt gedaan met behulp van de zaagzetter of de zaagzettang. Zie ook deze lemmata. [N 50, 37a; N 53, 24a; N 53, 24c; monogr.] II-12
deeg kneden kneden: knęjǝ (Sint Odilienberg) Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41] II-1