32065 |
draadnagelbenamingen naar gebruik |
halve kepernagel:
halvǝ kē̜pǝrnāgǝl (L385p Sint Odilienberg),
kepernagel:
kē̜pǝrnāgǝl (L385p Sint Odilienberg)
|
In dit lemma zijn een aantal benamingen voor draadnagels bijeen gezet die vooral bij het timmeren van een gebint worden gebruikt. Een keper is een balkje met een doorsnede van ongeveer 5 x 7 cm. Zie ook het lemma ɛkeperɛ in wld II.9, pag. 107.' [N 54, 15a-b; monogr.]
II-12
|
32064 |
draadnagelbenamingen naar lengte |
vierduimer:
vērdūmǝr (L385p Sint Odilienberg)
|
In dit lemma zijn een aantal benamingen voor draadnagels met verschillende lengtes bijeen gezet. De woordtypen vierentwintig-twaalf, zesendertig-neun, etc. van de informant uit Mechelen (Q 204a) verwijzen naar de vermelding op de verpakking van draadnagels, die de lengte en de dikte van de stift aangeven. Vgl. voor het woorddeel tol in de woordtypen tweetollige, drijtollige, viertollige en fünftollige nagel uit Kerkrade-Bleijerheide (Q 121c) ook het Hgd. Zoll, ø̄duimø̄. [N 54, 13b; monogr.]
II-12
|
32036 |
draagtand |
voorloef:
vōrluf (L385p Sint Odilienberg)
|
Verbinding bij twee elkaar kruisende stukken hout, waarbij men in ieder deel een inkeping maakt volgens een bepaalde vorm. Zie ook afb. 131. De draagtand voorkomt dat bij het krimpen van het hout kieren ontstaan in de houtverbinding (Zwiers 1907, pag. 11). [N 54, 52a]
II-12
|
34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drāi̯vat (L385p Sint Odilienberg)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
30294 |
draaikant |
draaikant:
drɛjkantj (L385p Sint Odilienberg)
|
De zijde van de deur waar de scharnieren zitten. [N 55, 34a]
II-9
|
30312 |
draairaam |
draairaam:
drɛjrām (L385p Sint Odilienberg)
|
Openslaand raam waarvan de scharnieren op de zijkant van het draaiend deel geplaatst worden zodat het om een verticale as draait. [N 55, 40a]
II-9
|
31771 |
draaizaag, keerzaag |
draaizeeg:
drɛjzē̜x (L385p Sint Odilienberg)
|
Spanzaag die wordt gebruikt om langs kromme en gebogen lijnen te zagen. Het zaagblad is draaibaar in het raam bevestigd en aan één uiteinde voorzien van een handgreep. Het zaagblad is ongeveer 60 tot 70 cm lang en 5 tot 10 mm breed. Zie ook afb. 20. [N 53, 7; N 53, 8i-j; monogr.]
II-12
|
32024 |
drevel, deuvel |
drevel:
drēvǝl (L385p Sint Odilienberg)
|
Rondhouten pen die met lijm in zuiver passende gaten wordt bevestigd. Zie ook afb. 126. De timmerman gebruikt drevels onder meer bij hoekverbindingen en de wagenmaker om segmenten van velgen van karwielen met elkaar te verbinden. Zie voor dit laatste ook het lemma ɛverbindingspennenɛ in Wld I.13, pag. 18. Govie is volgens het Maastrichts woordenboek (pag. 123) de benaming voor een ø̄houten pen ter verbinding van twee plankenø̄.' [N 54, 38a; A 32, 9; monogr.]
II-12
|
32764 |
driehoekige eg |
driekante [eg]:
driekante [eg] (L385p Sint Odilienberg)
|
De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
30328 |
drievleugelraam |
drielichter:
drilextǝr (L385p Sint Odilienberg)
|
Raam met drie vleugels van al dan niet gelijke afmeting. Bij een drievleugelraam kunnen doorgaans het middelste of de twee buitenste vleugels geopend worden. [N 55, 57]
II-9
|