30413 |
dubbel scheluwe steektrap |
verdreven trap:
vǝrdrēvǝ trap (L385p Sint Odilienberg)
|
Trap waarvan de treden zowel boven als beneden scheefhoekig op de bomen liggen. De dubbel scheluwe steektrap is dus eigenlijk te beschouwen als een uit twee enkel scheluwe trappen bestaande trap. Zie ook afb. 69c. [N 55, 126]
II-9
|
31728 |
dubbele lat |
dobbele lat:
dobǝl lat (L385p Sint Odilienberg)
|
Lat met een formaat van ongeveer 3.5 x 5 cm (1.5 x 2 duim). [N 50, 73c]
II-12
|
30341 |
duimhengsel |
toren met geheng:
tōrǝ męt ˲gǝheŋ (L385p Sint Odilienberg)
|
Hengsel waarvan de veer draait op een in de muur of op het kozijn aangebrachte, oogvormig uitlopende, metalen pin. Zie ook het lemma 'Hengselduim'. [N 54, 80a; monogr.]
II-9
|
28152 |
duimstok |
meter:
mē̜tǝr (L385p Sint Odilienberg)
|
Vouwbare maatstok waarvan de vier delen ieder vijfentwintig cm lang zijn. Aan de uiteinden is elk deel versterkt met metaal. De metalen scharnieren van de duimstok bestaan uit ronde schijven die over elkaar draaien. De twee scharnieren in het midden zijn penvormig. Vroeger was de duimstok verdeeld volgens de duimschaal; tegenwoordig zijn uitvoeringen in gebruik met aan de ene kant een duimschaal en aan de andere kant een metrische schaal. Zie ook afb. 99. [N 53, 184a; monogr.]
II-12
|
21965 |
duivenhok |
duivenhok:
duvǝ(n)hǫk (L385p Sint Odilienberg),
duivenkooi:
dūvǝkōi̯ (L385p Sint Odilienberg)
|
Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6
|
30273 |
dwarsklampen |
richels:
rīgǝls (L385p Sint Odilienberg)
|
De horizontale planken in het geraamte van de deur met vergaring. [N 55, 23c]
II-9
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
zweelwrat:
zwelvrat (L385p Sint Odilienberg)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
31915 |
een beitel slijpen |
slijpen:
šlīpǝ (L385p Sint Odilienberg)
|
De beitelsnede scherp maken met behulp van de slijpsteen. [N 53, 48a; N 53, 110; monogr.]
II-12
|
31917 |
een beitel wetten |
op een oliesteen zetten:
ǫp˱ ǝn ǭlištęjn zętǝ (L385p Sint Odilienberg)
|
De kleine oneffenheden die bij het slijpen zijn gevormd op de snede van de beitel met behulp van een wetsteen verwijderen. Zie ook afb. 72. [N 53, 48b]
II-12
|
31696 |
een boom omhakken |
omhouwen:
omhǫwǝ (L385p Sint Odilienberg)
|
Een boom met behulp van een bijl omhakken. Zie ook het volgende lemma. [N 50, 10a; N 75, 113a; monogr.]
II-12
|