e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L385p plaats=Sint Odilienberg

Overzicht

Gevonden: 904
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lijmpot lijmpot: līmpǫt (Sint Odilienberg) Een koperen of ijzeren pot waarin bepaalde lijmsoorten op een vuur gekookt of vloeibaar worden gemaakt. De lijmpot bestaat meestal uit een binnen- en een buitenpot. De buitenpot is met water gevuld. Zie ook afb. 151. [N 54, 4; monogr.] II-12
lijmtang lijmtang: līmtaŋ (Sint Odilienberg) Een kort ijzeren of houten werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. De metalen lijmtang bestaat uit een been waarop een vaste en een verschuifbare bek zijn aangebracht. De verschuifbare bek is voorzien van een draadspil met handvat waarmee de klem tegen de te lijmen delen vastgeklemd kan worden. Zie ook afb. 122. [N 53, 217a; monogr.] II-12
lijnzaad, vlaszaad vlaszaad: vlas˲zǭt (Sint Odilienberg) Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31] I-5
linnen, linnengoed lijnen: linǝn (Sint Odilienberg) Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.] II-7
lintzaagmachine lintzeeg: lenjt˲zē̜x (Sint Odilienberg) Stationaire machine voor het zagen van diverse materialen. Het zaagblad van de lintzaagmachine bestaat uit een stalen band zonder einde dat aan één kant van zaagtanden is voorzien en wordt aangedreven door een elektromotor. Het te zagen materiaal rust op een zaagtafel en wordt tegen het draaiende blad aangedrukt. Met de lintzaag kunnen ook gebogen zaagsnedes worden gemaakt. [N 50, 69; N 53, 16; monogr.] II-12
lip van de bankschroef tang: taŋ (Sint Odilienberg) Het verstelbare houten blok van de bankschroef waarmee een werkstuk tegen de rand van het werkbankblad geklemd kan worden. [N 53, 208k] II-12
liplas haaks overeen gelast: hǭks˱ ø̄vǝręjn gǝlašt (Sint Odilienberg), schuins overeen gelast: šyns˱ ø̄vǝręjn gǝlašt (Sint Odilienberg) Houtverbinding waarmee twee in elkaars verlengde gelegen stukken hout aan elkaar bevestigd kunnen worden. Aan het uiteinde van ieder stuk wordt daartoe een lip gezaagd. De borsten van de liplas kunnen recht of schuin zijn uitgevoerd. De las wordt met deuvels, draadnagels of bouten vastgezet. Zie ook de volgende twee lemmata en afb. 128. [N 54, 42a; N 54, 46] II-12
looi looi: lø̄j (Sint Odilienberg) Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m] II-10
looien looien: lø̄jǝ (Sint Odilienberg) Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.] II-10
looplijn looplijn: lǫwplīn (Sint Odilienberg) In de plattegrond van een trap de lijn waarlangs men zich beweegt bij het op- en afgaan van de trap. Bij de verdeling van de aantreden neemt men voor scheluwe of spiltrappen een looplijn aan op 2/5 of 1/3 van de breedte van de buitenboom af. De looplijn wordt meestal met behulp van een pijl in de plattegrond ingetekend. Zie ook afb. 69. [N 55, 92] II-9