30362 |
nachtschoot |
schoot:
šōt (L385p Sint Odilienberg)
|
Schoot die door het draaien van de 'sleutel' buiten de belegplaat wordt gebracht. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. [N 54, 103c]
II-9
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
gromǝt (L385p Sint Odilienberg),
grǫmǝts (L385p Sint Odilienberg)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
34521 |
nestei |
nestei:
nęstęi̯ (L385p Sint Odilienberg)
|
Een nestei is het ei dat men bij het wegnemen van de eieren van de kippen in het nest laat liggen, opdat er andere bij gelegd worden. Soms gebruikt men een ei van kalk, porcelein of gips, soms een vuil ei. [S 25; monogr.]
I-12
|
30400 |
nesten uithakken |
inkappen:
enkapǝ (L385p Sint Odilienberg)
|
Nesten met behulp van de kapbeitel in de trapboom uithakken. [N 55, 113]
II-9
|
30401 |
nesten uitschaven |
met de grondschaaf uitschaven:
męt˱ dǝ gronjtšāf˱ ūtšāvǝ (L385p Sint Odilienberg)
|
De uitgekapte nesten met behulp van de grondschaaf zuiver op diepte maken. [N 55, 114]
II-9
|
30857 |
nijptang |
nijptang:
nīptaŋ (L385p Sint Odilienberg)
|
In het algemeen een tang die vooral dient om spijkers uit te trekken en metaaldraad, spijkers, dun plaatmateriaal, e.d. af te knippen. Zie ook afb. 95 en het lemma ɛnijptangɛ in wld II.11, pag. 92-93. Het woordtype vlechttang is de benaming voor een nijptang die wordt gebruikt bij het verwerken van betonijzer. Deze tang heeft kleinere bekken en langere armen dan de nijptang. Zie ook het lemma ɛbetonijzerɛ in Wld II.9, pag. 47.' [N 53, 142a-c; N 53, 143; monogr.]
II-12
|
30213 |
nok |
vorst:
vērs (L385p Sint Odilienberg),
vērš (L385p Sint Odilienberg)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
30254 |
nootstijl |
nootstijl:
nōtštīl (L385p Sint Odilienberg)
|
Geprofileerde raamstijl die past in de tochtsponning. [N 55, 12b]
II-9
|
28261 |
nummeren |
nummeren:
nømǝrǝ (L385p Sint Odilienberg)
|
De treden en de daarmee overeenkomende nesten in de spil een nummer geven om de constructie gemakkelijk in elkaar te kunnen zetten. [N 55, 98]
II-9
|
32116 |
ojiefprofiel |
ojief:
ōjif (L385p Sint Odilienberg),
verkeerd ojief:
vǝrkērt˱ ōjif (L385p Sint Odilienberg)
|
Lijst waarvan de kromming in dwarsdoorsnede half hol en half bol is. Men onderscheidt het klokojief, dat van onderen bol en van boven bol is, en het verkeerd ojief, dat van onderen hol en van boven bol is. Zie ook afb. 158. [N 55, 151-152]
II-12
|