e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L385p plaats=Sint Odilienberg

Overzicht

Gevonden: 904
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
raampen pin: penǝ (Sint Odilienberg) Koperen of ijzeren pen waarmee het onderraam van een schuifraam vastgezet kan worden. De raampen wordt daartoe in een gat gestoken dat, door de raamstijl heen, tot in de sponning van de kozijnstijl is geboord. De pen wordt met een kettinkje aan het belegstuk of de koplat bevestigd om zoekraken te voorkomen. [N 55, 53] II-9
raamschijven rollen: rǫlǝ (Sint Odilienberg) De katrolletjes bovenaan in de raamstijl waarover de koorden, waaraan de tegengewichten hangen, lopen. [N 55, 49g] II-9
raat raat: roǝt (Sint Odilienberg) Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.] II-6
rafelen rafelen: rǭfǝlǝ (Sint Odilienberg) Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.] II-7
raveelhout raveelstuk: ravēlstø̜k (Sint Odilienberg), rāvēlštø̜k (Sint Odilienberg) Houten dwarsbalk waaraan de ingekorte balken van een balklaag zijn bevestigd. Zie ook afb. 71. [N 54, 121b] II-9
raveling raveling: rāvēleŋ (Sint Odilienberg) Constructie in een balklaag waarmee niet van muur tot muur doorlopende balken ondervangen kunnen worden. Ravelingen worden onder meer aangebracht bij schoorstenen en trapopeningen. Zie ook afb. 71. Bij een raveling wordt aan het uiteinde van de ingekorte balken een houten dwarsbalk bevestigd die met zijn uiteinden haaks op de van muur tot muur doorlopende balken wordt vastgemaakt. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'Raveelhout' en 'Intanden'. [N 54, 121a] II-9
rechte steektrap steektrap: štē̜ktrap (Sint Odilienberg) Trap die niet meer dan twee naast elkaar lopende bomen heeft. De rechte steektrap heeft als plattegrond een rechthoek terwijl de voorkanten van de treden alle evenwijdig lopen. Zie ook afb. 69a. [N 55, 124] II-9
reien, vlakschaven van windscheefte schaven: van wenjtšęjf˱dǝ šāvǝ (Sint Odilienberg), zuiver reien: zȳvǝr rijǝ (Sint Odilienberg) Hout vlakschaven met de reischaaf. [N 53, 93; N 53, 102; N 53, 107] II-12
reischaaf reischaaf: rišāf (Sint Odilienberg) Zware, lange schaaf met dubbele beitel, waarmee reeds grof bewerkt hout zuiver glad en recht wordt geschaafd. Het schaafblok van een reischaaf is ongeveer 70 tot 80 cm lang, 7 cm breed en 7 cm hoog. Zie ook afb. 36. De reischaaf wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de bovenkant van de duigen van een vat mee glad. [N 53, 61; N E, 35a; N G, 35b; monogr.] II-12
ribhout keper: kē̜pǝr (Sint Odilienberg), rib: røp (Sint Odilienberg) Benaming voor een plank met een afmeting van ongeveer 7 x 7 cm (3 x 3 duim) tot ongeveer 15 x 20 cm (6 x 8 duim). [N 50, 73m; monogr.] II-12