30311 |
raampen |
pin:
penǝ (L385p Sint Odilienberg)
|
Koperen of ijzeren pen waarmee het onderraam van een schuifraam vastgezet kan worden. De raampen wordt daartoe in een gat gestoken dat, door de raamstijl heen, tot in de sponning van de kozijnstijl is geboord. De pen wordt met een kettinkje aan het belegstuk of de koplat bevestigd om zoekraken te voorkomen. [N 55, 53]
II-9
|
30306 |
raamschijven |
rollen:
rǫlǝ (L385p Sint Odilienberg)
|
De katrolletjes bovenaan in de raamstijl waarover de koorden, waaraan de tegengewichten hangen, lopen. [N 55, 49g]
II-9
|
28447 |
raat |
raat:
roǝt (L385p Sint Odilienberg)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
rǭfǝlǝ (L385p Sint Odilienberg)
|
Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7
|
30438 |
raveelhout |
raveelstuk:
ravēlstø̜k (L385p Sint Odilienberg),
rāvēlštø̜k (L385p Sint Odilienberg)
|
Houten dwarsbalk waaraan de ingekorte balken van een balklaag zijn bevestigd. Zie ook afb. 71. [N 54, 121b]
II-9
|
30437 |
raveling |
raveling:
rāvēleŋ (L385p Sint Odilienberg)
|
Constructie in een balklaag waarmee niet van muur tot muur doorlopende balken ondervangen kunnen worden. Ravelingen worden onder meer aangebracht bij schoorstenen en trapopeningen. Zie ook afb. 71. Bij een raveling wordt aan het uiteinde van de ingekorte balken een houten dwarsbalk bevestigd die met zijn uiteinden haaks op de van muur tot muur doorlopende balken wordt vastgemaakt. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'Raveelhout' en 'Intanden'. [N 54, 121a]
II-9
|
30411 |
rechte steektrap |
steektrap:
štē̜ktrap (L385p Sint Odilienberg)
|
Trap die niet meer dan twee naast elkaar lopende bomen heeft. De rechte steektrap heeft als plattegrond een rechthoek terwijl de voorkanten van de treden alle evenwijdig lopen. Zie ook afb. 69a. [N 55, 124]
II-9
|
31836 |
reien, vlakschaven |
van windscheefte schaven:
van wenjtšęjf˱dǝ šāvǝ (L385p Sint Odilienberg),
zuiver reien:
zȳvǝr rijǝ (L385p Sint Odilienberg)
|
Hout vlakschaven met de reischaaf. [N 53, 93; N 53, 102; N 53, 107]
II-12
|
31835 |
reischaaf |
reischaaf:
rišāf (L385p Sint Odilienberg)
|
Zware, lange schaaf met dubbele beitel, waarmee reeds grof bewerkt hout zuiver glad en recht wordt geschaafd. Het schaafblok van een reischaaf is ongeveer 70 tot 80 cm lang, 7 cm breed en 7 cm hoog. Zie ook afb. 36. De reischaaf wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de bovenkant van de duigen van een vat mee glad. [N 53, 61; N E, 35a; N G, 35b; monogr.]
II-12
|
31732 |
ribhout |
keper:
kē̜pǝr (L385p Sint Odilienberg),
rib:
røp (L385p Sint Odilienberg)
|
Benaming voor een plank met een afmeting van ongeveer 7 x 7 cm (3 x 3 duim) tot ongeveer 15 x 20 cm (6 x 8 duim). [N 50, 73m; monogr.]
II-12
|