30249 |
steldorpel |
steldorpel:
štęldø̜rpǝl (L385p Sint Odilienberg)
|
Dorpel van binnendeurkozijnen waarbij geen onderdorpel is aangebracht. De steldorpel wordt doorgaans in de vloer vastgespijkerd. [N 55, 9b]
II-9
|
31766 |
stelknoppen |
zegenknop:
zē̜gǝknup (L385p Sint Odilienberg)
|
De knoppen aan de onderzijde van de spanzaagarmen, waartussen het blad van de spanzaag bevestigd is. De enkelvoudige opgaven uit het lemma kunnen ook verwijzen naar de handgreep die aan sommige spanzagen zoals de draaizaag en de schulpzaag bevestigd is en het mogelijk maakt het zaagblad te draaien. Vgl. ook woordtypen als handgreep, handvat en snade. [N 53, 8d; N I, 1d]
II-12
|
25966 |
stellingmolen |
molen met een galerij:
mjø̜̄lǝ met˱ ǝn galǝrij (L385p Sint Odilienberg)
|
Een hoge stenen molen met een zwichtstelling er rond omheen vanwaaraf onder meer de stand van de kap kan worden veranderd en de vang wordt bediend. Zie ook afb. 9. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32e; A 42A, 53; Sche 6; N O, 32j]
II-3
|
30319 |
steunlijst |
fries:
fris (L385p Sint Odilienberg)
|
Lijst die bevestigd is aan de onderzijde van de vensterbank van een vensterkozijn. Zie ook afb. 57f. [N 55, 44d]
II-9
|
34050 |
stier |
stier:
stīr (L385p Sint Odilienberg),
štīr (L385p Sint Odilienberg)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
27438 |
stijl |
stijl:
štīl (L385p Sint Odilienberg)
|
Het verticale deel van een kozijn waaraan de deur of het raam zijn opgehangen of waartegen deze aanslaan. Kozijnstijlen waren vroeger doorgaans van grenehout, tegenwoordig zijn zij ook van hardhout, metaal of kunststof. [N 55, 7a; monogr.]
II-9
|
31693 |
stobbe |
boks:
boks (L385p Sint Odilienberg)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
30248 |
stofdorpel |
stofdorpel:
štǭf˱dø̜rpǝl (L385p Sint Odilienberg)
|
Extra dorpelstuk uit eikehout, dat soms op de onderdorpel van een binnendeurkozijn wordt aangebracht. [N 55, 9a]
II-9
|
30324 |
stolpnaald |
nootstijl:
nōtštil (L385p Sint Odilienberg),
stolpnaald:
štǫlǝpnǭljt (L385p Sint Odilienberg)
|
Naald die wordt gebruikt bij dubbele balkon- en verandadeuren en dubbele draairamen die gelijktijdig dienen te worden open- en dichtgetrokken. De stolpnaald is aan één zijde holrond uitgeschaafd. De stijl van de bijpassende vleugel is bolrond geschaafd zodat deze precies in de gleuf van de stolpnaald past. Deze sluiting is bijna volledig winddicht. Onder in de stolpnaald bevond zich volgens de invuller uit L 387 een van een waterhol voorzien profiellijstje dat 'kikker' ('kekǝr') werd genoemd. [N 55, 48]
II-9
|
32003 |
stootblok, stoothaak |
klauw:
klǫw (L385p Sint Odilienberg),
stootblok:
štōt˱blǫk (L385p Sint Odilienberg)
|
Houten blokje of metalen pinnetje dat klemvast in het werkbankblad aangebracht is en met behulp van een hamer naar boven gedreven kan worden. Het dient als steun bij het schaven van werkstukken. Zie ook afb. 113. [N 53, 209a-b]
II-12
|