34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ɛnj (L385p Sint Odilienberg)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gęi̯s (L385p Sint Odilienberg)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (L385p Sint Odilienberg)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
25525 |
wan |
wan:
wanǝ (L385p Sint Odilienberg)
|
De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37]
I-4
|
31716 |
wanhout |
ongekantrecht hout:
ongǝkantjrɛxt hǫwt (L385p Sint Odilienberg)
|
Hout dat nog niet gekantrecht is. Zie ook het volgende lemma. [N 50, 51d]
II-12
|
31715 |
wankant |
valkant:
vālkanjt (L385p Sint Odilienberg)
|
Ruwe, niet gekantrechte zijde van hout dat uit ronde stammen of balken gezaagd is. [N 50, 51b; monogr.]
II-12
|
30318 |
waterdorpel |
latei:
lǝtɛj (L385p Sint Odilienberg),
raamdorpel:
rāmdø̜rpǝl (L385p Sint Odilienberg)
|
Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.]
II-9
|
26013 |
waterlijst |
kroonlijst:
krōnlist (L385p Sint Odilienberg),
onderdorpel:
oŋǝrdø̜rpǝl (L385p Sint Odilienberg)
|
De onderste regel van de vleugel van een raam. Zie ook afb. 57c. [N 55, 44a] || Lat die aan de bovenzijde van een uit planken samengestelde deur op het kopse hout wordt ingewerkt om het opzuigen van water te voorkomen. [N 55, 24b]
II-9
|
30082 |
waterpas |
waterpas:
wātǝrpas (L385p Sint Odilienberg)
|
Meetwerktuig, bestaande uit een houten of metalen lat waarin één of meer glazen buisjes zijn aangebracht, die gevuld zijn met een vloeistof waarin een kleine luchtbel aanwezig is. Met de waterpas kan gecontroleerd worden of een vlak horizontaal of verticaal is. Zie ook afb. 112 en het lemma ɛwaterpasɛ in Wld II.9, pag. 59-60 en Wld II.11, pag. 63. Werken met de waterpas werd in Dilsen (L 421) richten (rextǝ) genoemd. Het woordtype zetwaag, dat werd opgegeven door een wagenmaker uit Eygelshoven (Q 119), duidt een speciaal soort waterpas aan. Het werktuig bestond uit een rechthoekige houten plank waarin aan de bovenkant een haakje werd geslagen waaraan een touwtje met aan de onderzijde een gewichtje werd gehangen. In de plank, loodrecht onder het haakje, was een loodlijn gekerfd. Als men wilde controleren of een voorwerp waterpas was, werd de loodplank er bovenop geplaatst. Wanneer het gewicht ten opzichte van de streep naar links of rechts uitweek, was het voorwerp niet horizontaal. Zie ook het lemma ɛloodplankɛ in Wld II.9, pag. 59 en de daarbij behorende afbeelding 30.' [N 53, 195]
II-12
|
30276 |
waterplint |
plint:
plent (L385p Sint Odilienberg),
wel:
wɛl (L385p Sint Odilienberg)
|
Geprofileerde plank die aan de onderregel van de deur bevestigd wordt om te voorkomen dat het kopse hout van de planken water opzuigt. De waterdorpel is daartoe aan de onderzijde in de lengte voorzien van een waterhol, een halfronde uitholling. [N 55, 24c]
II-9
|