30446 |
verankeren |
verankeren:
vǝraŋkǝrǝ (L385p Sint Odilienberg)
|
Muren en balklagen met behulp van ankers met elkaar verbinden ten einde het uitwijken van de muren te voorkomen. [N 54, 122a]
II-9
|
30388 |
verdrijven |
verdrijven:
vǝrdrīvǝ (L385p Sint Odilienberg)
|
Het geleidelijk doen overgaan van de traptreden van een scheluwe steektrap, spil- of wrongtrap, uit de richting van de onderste naar die van de bovenste trede. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'Enkel' en 'Dubbel scheluwe trap' en 'Spiltrap'. Vooral bij spiltrappen, die met een kwartwenteling in een steektrap overgaan, is het verdrijven noodzakelijk, omdat de treden in de wenteling anders nabij de spil te smal zouden worden. Men past hiervoor verschillende methoden toe, waaronder de fuikmethode en de kwadraatmethode de meest gebruikelijke zijn (Zwiers II, pag. 513). [N 55, 96]
II-9
|
30596 |
verf |
verf:
vɛrǝf (L385p Sint Odilienberg)
|
Vloeibare substantie, gewoonlijk bestaande uit een poedervormige, kleurgevende stof en een bindmiddel. Verf wordt met behulp van een kwast, een roller of een spuit opgebracht, waarna zij in een harde laag opdroogt. [Wi 54; S 39; L A1, 82; N 67, 18a; monogr.]
II-9
|
30272 |
vergaring |
vergaring:
vǝrgāreŋ (L385p Sint Odilienberg)
|
Het uit dwars- en spiegelklampen samengestelde geraamte waarop de planken van de deur worden vastgespijkerd. [N 55, 23b]
II-9
|
30404 |
verkanteling |
bijschaven in het verloop van de trede:
bīšāvǝ en ǝt ˲vǝrlǫwp ˲van dǝ trē̜j (L385p Sint Odilienberg)
|
Het schuin bijgewerkte boven- of ondervlak van de boom, wanneer de treden er onder een andere dan een rechte hoek invallen. De verkanteling wordt, met uitzondering van de rechte steektrap, bij alle trappen aangebracht. [N 55, 119]
II-9
|
31799 |
verlopen van de zaag |
lopen:
lǫwpǝ (L385p Sint Odilienberg)
|
Bij het zagen afwijken van de lijn die gevolgd moet worden. De zaag gaat afwijken als de tanden ervan niet goed gezet zijn. [N 50, 43b; N 53, 28a; N 75, 118b]
II-12
|
32010 |
verstekbak |
verstekbak:
vǝrštē̜k˱bak (L385p Sint Odilienberg)
|
Gootvormig houten gereedschap met schuine zaagsneden in de twee opstaande kanten, dat dient om het daarin geplaatste werkstuk in verstek te zagen. Als zaag wordt daarbij meestal een kapzaag gebruikt. Zie ook afb. 117. [N 53, 214a; monogr.]
II-12
|
29941 |
verstekhaak |
verstekhaak:
vǝrštē̜khǭk (L385p Sint Odilienberg)
|
Een winkelhaak waarvan de benen onderling een hoek van 450 vormen. De verstekhaak wordt gebruikt om versteklijnen af te tekenen en om te controleren op haaksheid. Zie ook afb. 104 en het lemma ɛverstekhaakɛ in Wld II.9, pag. 10-11 en Wld II.11, pag. 57.' [N 53, 188; N E, 18a; monogr.]
II-12
|
32059 |
verstekverbinding met vaste pen |
pen-en-gat met verstek:
pen ɛn gāt męt ˲vǝrštē̜k (L385p Sint Odilienberg)
|
Houtverbinding, waarbij de delen met behulp van pen en gat aan elkaar bevestigd worden. Zie ook afb. 145. Deze verbinding is steviger dan een gewoon verstek. [N 54, 57a]
II-12
|
31842 |
verstelbare sponningschaaf |
verstelbare rabatschaaf:
vǝrštęlbār rābatšāf (L385p Sint Odilienberg)
|
Sponningschaaf met verstelbare geleider(s), zodat de breedte en eventueel ook de diepte van de te schaven groef geregeld kan worden. [N 53, 65; N 53, 63b]
II-12
|