e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sint Odilienberg

Overzicht

Gevonden: 904
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vloer vloer: vlūr (Sint Odilienberg) Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.] II-9
vloerdrijver nauke: nauke (Sint Odilienberg) Werktuig dat bij het leggen van houten vloeren wordt gebruikt om de planken stijf tegen elkaar te drukken. Het toestel wordt daartoe eerst op de onderliggende balklaag vastgezet waarna de vloerplanken met behulp van een hefboom aangedrukt kunnen worden. Zie ook afb. 75. De 'Nauke' was volgens de invuller uit L 330 een machine om vloerplanken met behulp van een 'schroefspindel' ('šrufšpendǝl') of 'handle' ('h'ndǝl') tegen elkaar te drijven. [N 54, 137; N 54, 138] II-9
voederbieten karoten: karo.tǝ (Sint Odilienberg) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.] I-5
voer voer: vōr (Sint Odilienberg) Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.] I-11
voering, voeringstof voering: vø̄reŋ (Sint Odilienberg) Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.] II-7
voetgangershek hek: hęk (Sint Odilienberg) Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in √©√©n lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.] I-8
vogelpootje, serradelle serradelle: sęr`dɛl (Sint Odilienberg) Ornithopus sativus Brot. Een 30 tot 60 cm hoge plant met rechtopstaande stengel, veervormige blaadjes en roze-witte bloempjes. De plant bloeit van juni tot de herfst en wordt vooral op zandgonden als bemestingsgewas, maar ook als veevoeder geteeld. [N Q, 3; N 11A, 29c; JG 1a, 1b; R 3, 29; monogr.] I-5
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) beer: bēr (Sint Odilienberg) De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
voorhout voorhout: vø̄rhǫwt (Sint Odilienberg) De afstand van de voorkant van de trede tot aan de bovenkant van de trappeboom. De trappebomen vormen de zijstukken van een trap. De treden worden hierin ingelaten. [N 55, 89a] II-9
voorloef loef: luf (Sint Odilienberg) Verbinding bij twee elkaar kruisende stukken hout, waarbij men in ieder deel een inkeping maakt volgens een bepaalde vorm. Zie ook afb. 132. Deze houtverbinding biedt veel weerstand tegen trekkende en zijdelings werkende krachten (Zwiers 1907, pag. 15). [N 54, 53] II-12