e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
donderen hommelen: het hommelde (Sittard), hommele (Sittard, ... ), hommelen (Sittard), hŭmmele (Sittard), hômmele (Sittard), ⁄t hōmmelt (Sittard), (hómmelde, haet gehómmeld)  hómmele (Sittard), (hómmelde-haet gehómmelt).  hómmele (Sittard) donder [N 22 (1963)] || donderen [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)] || donderen, onweren || geluid van een naderend onweer III-4-4
donderkruid bliksemkruid: -  bliksemkroet (Sittard), hommelkruid: -  hómmelkroet (Sittard), hommelspoezen: -  hómmelspoeze (Sittard) donderkruid [DC 46 (1971)] III-4-3
donderslag hommelslag: einen hommelsjlaag (Sittard), hómmelsjlaag (Sittard), (hómmelsjlaech).  hómmelsjlaach (Sittard), knetter: knèttər (Sittard) donderslag || hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)] III-4-4
donderwolk donderkop: donderkop (Sittard), hommelkoppen: hommelköp (Sittard), hommelskoppen: hommelsköp (Sittard), hommeltoren: hommeltoore (Sittard), (hómmeltoores).  hómmeltoore (Sittard), onweerkoppen: onwaer köp (Sittard), onweerswolken: onwéérswolke (Sittard) donderkop || lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx donder: donder (Sittard, ... ), dōnder (Sittard), hommel: hŭmmel (Sittard), hómmel (Sittard, ... ) donder [N 22 (1963)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donder, onweer III-4-4
donker bier bokbier: bǫkbęjǝr (Sittard), stout: štǫwt (Sittard) Bier dat gebrouwen is uit donkere mout. Volgens de invuller uit Q 99 had dit bier een alcoholpercentage van 3,5 procent. [N 35, 96; monogr.] II-2
donker worden, duisteren de avond valt: d⁄n aovond vilt (Sittard) donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
donker, duisterx donker: (ein) donker (kleur) (Sittard), donkel (Sittard), dónkel (Sittard), duister: duu.ster (Sittard, ... ), duuster (Sittard, ... ), duuster (wèèr) (Sittard), dūūster (Sittard) (`t is hier) donker [ZND 23 (1937)] || donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)] III-4-4
dons, nestveren duivelshaar: duuvelshaor (Sittard), duuvelshaore (Sittard, ... ), dūūvəlshaor (Sittard), nesthaar: nëshaor (Sittard), nestveer: nësvaer (Sittard) donshaar || het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)] || nesthaar || nestveer || nestvogelhaar III-4-1
dood (adj. schertsend bedoeld hij is om zeep: znd 23, 022b;  hae is om zeep (Sittard) dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)] III-2-2