| 34532 |
een ei |
ei:
ē̜i̯ (Q020p Sittard),
ęi̯ (Q020p Sittard)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 34541 |
een ei afpellen |
schellen:
šęlǝ (Q020p Sittard)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
| 25600 |
een gleuf aanbrengen in het deegbrood |
knippen:
knepǝ (Q020p Sittard)
|
Met de schaar of het mes een gleuf aanbrengen in het deegbrood. Volgens de informant van L 330 wordt dit "knippen" gedaan om het rijzen te bevorderen bij slechte deeg. [N 29, 44a]
II-1
|
| 31848 |
een groef schaven |
ploegen:
plǫw.gǝ (Q020p Sittard)
|
In het algemeen met behulp van een ploegschaaf groeven aan planken schaven. Zie ook het lemma ɛploegenɛ in wld II.9, pag. 158.' [N 53, 95; monogr.]
II-12
|
| 34523 |
een haan snijden |
kapuinen:
kapūnǝ (Q020p Sittard)
|
Een haan castreren. [N 19, 60b; monogr.]
I-12
|
| 20131 |
een hond vleien |
aanhalen:
aanhaolə (Q020p Sittard),
vleien:
fleije (Q020p Sittard),
flije (Q020p Sittard)
|
Hoe noemt u een hond vleien (fluren, flemen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
| 19855 |
een huis huren |
huren:
hy(3)̄rə (Q020p Sittard)
|
huren [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 30049 |
een huis uitzetten |
uitzetten:
ūt˲zętǝ (Q020p Sittard)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
| 23166 |
een kaart uitspelen |
uitkaarten:
oetkaarte (Q020p Sittard)
|
Een kaart uitspelen.
III-3-2
|
| 20508 |
een kater hebben |
een kater hebben:
eine kater hebbe (Q020p Sittard),
eine kater höbbe (Q020p Sittard),
eine káátər hèubə (Q020p Sittard),
onder de kar gekomen:
oəngər də kàr gekoammə (Q020p Sittard)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|