e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eierkoek bonte koek: bontekouk (Sittard), bontje: kleingeb.  buntje (Sittard), eierkoek: eierkouwk (Sittard), eijerkook (Sittard), eijərkauwk (Sittard), opzet: opzats (Sittard) eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)] III-2-3
eiermand eierkorf: ̇ęjǝrkø̜.rf (Sittard) Mand om eieren in te vervoeren. [N 40, 97; N 40, 111; N 40, 112; N 40, 113; monogr.] II-12
eiertikken eieren tikken: eiertikken (Sittard), kippen: Een Paaschgebruik. Bestaat daarin dat de een met de punt van een hard gekookt, gekleurd ei tikt op dat van een ander, die zorg heeft te dragen dat hij het zoodanig in dehand omkneld houdt, dat het zooveel mogelijk weerstand biedt, want hij, wiens ei wordt gedeukt, heeft verloren.  kippe (Sittard), Met een hardgekookt ei, dat men stevig in de hand klemt, op de punt van het ei in de hand van de andere tikken. Wiens ei wordt gedeukt, is verloren. Soms wordt de winnaar dan ook nog de stompe onderzijde of "de vot"van het ei aangeboden, waarop deze dan met het stompe eind van zijn ei mag tikken. Op sommige plaatsen doet men dit met de punt van het ei, waarbij de ander dan vrijwel geen kans op succes meer heeft.  kippe (Sittard), Zie ook: kippe [Met een hardgekookt ei, dat men stevig in de hand klemt, op de punt van het ei in de hand van de andere tikken. Wiens ei wordt gedeukt, is verloren. Soms wordt de winnaar dan ook nog de stompe onderzijde of "de vot"van het ei aangeboden, waarop deze dan met het stompe eind van zijn ei mag tikken. Op sommige plaatsen doet men dit met de punt van het ei, waarbij de ander dan vrijwel geen kans op succes meer heeft].  kuppe (Sittard) Eierentikken. || Eiertikken (een oud paasgebruik). || Eiertikken. || Het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
eigendom eigenaar: eigenaer (Sittard) de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)] III-3-1
eigenwijs eigenwijs: eigewies (Sittard), eigenzinnig: eigezinnig (Sittard) eigenwijs || eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)] III-1-4
eik eik: eik (Sittard), ɛi̯k (Sittard), eikenboom: eikeboum (Sittard), -  eikeboum (Sittard), kerneik: beste soort  kaereike (Sittard) eik [DC 04 (1936)], [RND] || eikenboom III-4-3
eikel eikel: eikel (Sittard), -  eikels (Sittard, ... ), eikelnootje: ɛi̯kəlnøtšəs (Sittard) eikel || eikels [RND] || eikels zoeken [DC 04 (1936)] III-4-3
eikvaren varen: idiosyncr.  vare (Sittard) Eikvaren (polypodium vulgare). Veren 15 tot 45 cm lang, diep ingesneden, maar met bijna gaafgerande slippen, in twee rijen op een dicht beschubde wortelstok geplaatst, ¯s winters groenblijvend. Sporendoosje in grote, ronde hoopjes op de achterkant der sli [N 92 (1982)] III-4-3
eis van de aanklager boete: boete (Sittard) de eis van de aanklager over de op te leggen straf [ticht] [N 90 (1982)] III-3-1
ekster ester: aester (Sittard, ... ), êster (Sittard) ekster [SGV (1914)] || ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)] III-4-1