34158 |
klam trekken |
aantrekken:
āntrɛkǝ (Q020p Sittard)
|
Klam trekken is een teken van drachtigheid. Ongeveer vier of zes weken na de bevruchting is voor het eerst waar te nemen of een koe drachtig is. Wanneer men dan op de uier drukt, komt er een taai, kleverig vocht uit. [N 3A, 38a]
I-11
|
24989 |
klam, klef |
klef:
klef (Q020p Sittard),
week:
weĭk (Q020p Sittard)
|
vochtig aanvoelend en enigszins plakkend, gezegd van zaken die van nature droog zijn maar waartegen zich vocht heeft vastgezet [klam, klammig, nes, klef, nesk, wak, week] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34159 |
klamvaars |
klamme:
klamǝ (Q020p Sittard)
|
Een klamvaars is een drachtige koe. De drachtigheid blijkt uit het klam trekken. Bij deze koe komt er een kleverig, taai vocht uit de uier. [N 3A, 38b; N C, 10b]
I-11
|
23477 |
klank van een klok |
toon:
toon (Q020p Sittard)
|
De stem (klank, toon) van een klok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21862 |
klant |
klant:
klantj (Q020p Sittard)
|
iemand die in de winkel iets komt kopen [klant, kalant, cliënt] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24185 |
klapekster |
handijzer:
handjiezer (Q020p Sittard),
moordester:
maordaester (Q020p Sittard)
|
klapekster (24 lijkt wel op de ekster [073] maar heeft meer grijs, is kleiner; erg zeldzaam, nu alleen nog op sommige heivelden; hele jaar hier; broedt in doornstruiken; prikt gevangen diertjes op iets scherps vast [N 09 (1961)] || negendooder [SGV (1914)]
III-4-1
|
21900 |
klaplopen |
klaplopen:
klaploupe (Q020p Sittard)
|
leven van de goedgeefsheid van iemand anders [klaplopen, schoefelen, smarotsen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23181 |
klappertje |
knakkerd:
In de vaktaal het Fr. amorce (twee tegen elkaar geplakte ronde papiertjes, waartussen knalpoeder).
knakkert (Q020p Sittard),
vgl. pag. 186: Knakker, klappertje.
knakkerte sjeite (Q020p Sittard)
|
[Knakkers, klappertjes schieten]. || Knakker, klappertje.
III-3-2
|
24858 |
klaproos |
klaproos:
klaprōi̯s (Q020p Sittard),
-
klaproois (Q020p Sittard),
kollebloem:
kollebloum (Q020p Sittard),
kǫlǝblǫu̯m (Q020p Sittard),
-
kollebloum (Q020p Sittard),
klaproos
kollebloum (Q020p Sittard),
papaveris:
papaaverisj (Q020p Sittard)
|
klaproos [DC 13 (1945)], [SGV (1914)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.]
I-5, III-4-3
|
29712 |
klapstoel |
klapstoeltje:
klapštø̄̄lkǝ (Q020p Sittard)
|
Toestel dat door middel van voetkracht de met klei gevulde vormbak omkeert op een steenplankje. [N 98, 85; monogr.]
II-8
|