22740 |
kopjeduikelen |
kuitelebuit slaan:
de koutelebout sjlaon (Q020p Sittard),
kouteleboutsjlaon (Q020p Sittard),
kuitelen:
kuitele (Q020p Sittard),
Hae koutelde de berg aaf. [Sub aanvullingen no. 4]
koutele (Q020p Sittard)
|
1. Kopje buitelen. || Duikelen. || Kopje duikelen. || Tuimelen.
III-3-2
|
33987 |
kopnet |
kopnet:
kǫpnęt (Q020p Sittard)
|
Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a]
I-10
|
21944 |
koppel |
koppel:
kǫpǝl (Q020p Sittard)
|
De twee bij elkaar horende molenstenen. [N O, 17b; Jan 118; Coe 95; Grof 113; N D, 5]
II-3
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
koppele (Q020p Sittard)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
33967 |
koppelteugel, koppelstang |
koppelketting:
kǫpǝlkɛteŋ (Q020p Sittard),
koppelriem:
kǫpǝlręi̯m (Q020p Sittard),
koppelstang:
kǫpǝlštaŋ (Q020p Sittard)
|
Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36]
I-10
|
30070 |
koppenverdeellat |
koplat:
kǫplat (Q020p Sittard)
|
Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder één steenkop plus één stootvoeg lang zijn. Zie ook afb. 28. [N 31, 8b; monogr.; div.]
II-9
|
19325 |
koppig |
koppig:
köppig (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
kops:
köpsj (Q020p Sittard)
|
koppig [SGV (1914)] || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19326 |
koppig zijn |
bokken:
bokke (Q020p Sittard)
|
koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33929 |
kopriem |
frontriem:
frōntręi̯m (Q020p Sittard)
|
Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25]
I-10
|
34220 |
koptouw |
zeel:
zɛi̯l (Q020p Sittard)
|
Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a]
I-11
|