e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kopjeduikelen kuitelebuit slaan: de koutelebout sjlaon (Sittard), kouteleboutsjlaon (Sittard), kuitelen: kuitele (Sittard), Hae koutelde de berg aaf. [Sub aanvullingen no. 4]  koutele (Sittard) 1. Kopje buitelen. || Duikelen. || Kopje duikelen. || Tuimelen. III-3-2
kopnet kopnet: kǫpnęt (Sittard) Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a] I-10
koppel koppel: kǫpǝl (Sittard) De twee bij elkaar horende molenstenen. [N O, 17b; Jan 118; Coe 95; Grof 113; N D, 5] II-3
koppelen koppelen: koppele (Sittard) koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)] III-2-2
koppelteugel, koppelstang koppelketting: kǫpǝlkɛteŋ (Sittard), koppelriem: kǫpǝlręi̯m (Sittard), koppelstang: kǫpǝlštaŋ (Sittard) Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36] I-10
koppenverdeellat koplat: kǫplat (Sittard) Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder één steenkop plus één stootvoeg lang zijn. Zie ook afb. 28. [N 31, 8b; monogr.; div.] II-9
koppig koppig: köppig (Sittard, ... ), kops: köpsj (Sittard) koppig [SGV (1914)] || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)] III-1-4
koppig zijn bokken: bokke (Sittard) koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] III-1-4
kopriem frontriem: frōntręi̯m (Sittard) Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25] I-10
koptouw zeel: zɛi̯l (Sittard) Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a] I-11