30213 |
nok |
vorst:
vēš (Q020p Sittard)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
paljas:
paljas (Q020p Sittard)
|
Bed dat in tijd van nood op de grond wordt opgemaakt (kermisbed, paljas, paljas parterre) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23458 |
noodklok |
noodklok:
noodklok (Q020p Sittard)
|
De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20809 |
noot |
noot:
noot (Q020p Sittard),
Hae krich van de neut: hij krijgt slaag Taengen daen tiet sjmiete ze mit mien knäök de neut aaf: tegen die tijd ben ik allang dood. Doe kéns noch mit mien knäök de neut aafsjmiete: wordt gezegd tegen een veel jonger iemand
noot (Q020p Sittard)
|
noot [DC 47 (1972)] || noot als vrucht
III-2-3
|
20810 |
nootmuskaat |
muskaat:
besjaot (Q020p Sittard)
|
notemuskaat
III-2-3
|
21348 |
nors |
bars:
barsj (Q020p Sittard),
bársj (Q020p Sittard)
|
norsch (barsch) [SGV (1914)] || onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21651 |
notariskosten |
notarisgeld:
notarisgeldj (Q020p Sittard),
notariskosten:
notaris-köste (Q020p Sittard)
|
gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21122 |
noten afslaan |
noten slaan:
ideosyncr.
neut sjlaon (Q020p Sittard),
slaan:
ideosyncr.
sjlaon (Q020p Sittard)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33559 |
notenboom |
notenboom:
nooteboum (Q020p Sittard),
-
noteboum (Q020p Sittard)
|
noteboom || okkernoot [DC 17 (1949)]
I-7
|
33501 |
notendop |
notendop:
ideosyncr.
nootedeop (Q020p Sittard),
schaal:
sjāāl (Q020p Sittard),
ideosyncr.
sjaal (Q020p Sittard)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
I-7
|