e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
notulen notulen: notule (Sittard) het korte schriftelijke verslag van hetgeen behandeld is in een vergadering [notulen, nouten] [N 90 (1982)] III-3-1
noveen noveen (<lat.): novèèn (Sittard) Een negendaagse godsvruchtoefening, novene, noveen. [N 96B (1989)] III-3-3
nutteloze arbeid verrichten werk zoeken: werk zuike (Sittard) nutteloze arbeid verrichten [N 85 (1981)] III-1-4
nylonkous nylon: nylons (Sittard) nylonkousen [N 24 (1964)] III-1-3
o.l.v.-hemelvaart maria hemelvaart: maria hemelvaart (Sittard) Hoe heet bij u de feestdag van O.L.V.-Hemelvaart (15 augustus)? [ZND 17 (1935)] III-3-2
obstakel ongerief: ongereif (Sittard) iets dat het tot een einde brengen van een handeling in de weg staat [ongerief, mishand] [N 85 (1981)] III-1-4
ochtend (vanmorgen de tijdsduur van het aanbreken van de dag tot 12 uur s middags [morgend, morgen, voornoen, ochtend]: mörge (Sittard), ochtend: mörge (Sittard), s morgens: almörges (Sittard), sjmörges (Sittard), ps. onder de e (van ... der...) moet nog een punt staan; deze combinatieletter is niet te maken (betekent: stomme vocaal als in het Ned. Bode, gemak).  jeedermörge (Sittard), voormiddag: (klemtoon op -mid-).  veurdemiddich (Sittard) s morgens) [N 91 (1982)], [SGV (1914)] III-4-4
oever boord: bad (Sittard), baord (Sittard), kant: kantj (Sittard, ... ), kentj (Sittard), kàntj (Sittard), klif: klēēf (Sittard), slak: (= greppel vol water, als afscheiding der weilanden, ook genoemd: "t sjeit").  sjlak (Sittard) oever [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)] || oeverhelling [SGV (1914)] III-4-4
offerande offerande (<fr.): offerande (Sittard) De offerande, het offertorium [offeróng?]. [N 96B (1989)] III-3-3
offerblok offerblok: offerblok (Sittard) Het metalen (vroeger houten) kastje, aangebracht bij de kerkuitgan(en) en/of bij een heiligenbeeld, waarin men geld kan deponeren [godsblik, offerstok, offerblok, offerbus, offerkist?]. [N 96A (1989)] III-3-3