19546 |
olielamp |
oligslamp:
aoligslamp (Q020p Sittard),
smoutlamp:
sjmautlamp (Q020p Sittard),
smoutlampje:
smaudlempke (Q020p Sittard)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || olielamp
III-2-1
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
šlāx[molen] (Q020p Sittard),
smoutmolen:
šmaw.t[molen] (Q020p Sittard)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
30614 |
olieverf |
oligsverf:
ǭlexs˲[verf] (Q020p Sittard)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
23150 |
olifant |
olifant:
aolefant (Q020p Sittard),
Karte 109.
olifant (Q020p Sittard)
|
Elefant. || Olifant.
III-3-2
|
33664 |
omheinde wei |
afgemaakte wei:
afgǝmāktǝ węi̯ (Q020p Sittard),
afgepaalde wei:
āfgǝpǭldǝ węi̯ (Q020p Sittard)
|
Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (Q020p Sittard),
aftuinen:
āftūnǝ (Q020p Sittard),
tuinen:
tūnǝ (Q020p Sittard)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
19711 |
omheining |
rek:
rēk (Q020p Sittard),
tuin:
tūn (Q020p Sittard)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.]
I-8
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
hof:
den hôf (Q020p Sittard)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17917 |
omhelzen |
duwen:
duue (Q020p Sittard),
lief houden:
leifhawte (Q020p Sittard)
|
omhelzen [SGV (1914)] || omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17850 |
omhooggaan |
omhooggaan:
omhoog gaon (Q020p Sittard)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|