33544 |
onvolgroeide vrucht |
kruts:
ideosyncr.
krötsj (Q020p Sittard)
|
Een onvolgroeide vrucht (krots, gast). [N 82 (1981)]
I-7
|
34456 |
onvruchtbare geit |
steenbok:
štęi̯nbok (Q020p Sittard)
|
De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.]
I-12
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kwee:
kwęi̯ (Q020p Sittard)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
25119 |
onweersbui |
donderschuil:
⁄n dondersjoel (Q020p Sittard),
hommelschuil:
hŭmmelsjoel (Q020p Sittard),
hŭmmelsjōēl (Q020p Sittard),
hómmelsjoel (Q020p Sittard),
(hómmelsjoele).
hómmelsjoel (Q020p Sittard),
onweersbui:
onwaersbuu (Q020p Sittard),
⁄n onwearsbui (Q020p Sittard)
|
donderbui [SGV (1914)] || donderbui, onweersbui || onweersbui [SGV (1914)] || onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25176 |
onweerx |
hommelweer:
hómmelwaer (Q020p Sittard),
(hómmelwaere).
hómmelwaer (Q020p Sittard),
onweer:
onwaer (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
ònwaer (Q020p Sittard),
ônwaer (Q020p Sittard)
|
onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17973 |
onwel |
niet lekker:
neit lékker (Q020p Sittard)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19218 |
onwennig (voelen) |
nog niet gewend:
nog neit gewènt (Q020p Sittard)
|
nog niet op zijn gemak zijn in een nieuwe toestand [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23647 |
onzevader |
onzevader:
oze vader (Q020p Sittard),
Òòze vader (Q020p Sittard)
|
Het door de priester gezongen Pater Noster, het Onze Vader. [N 96B (1989)] || Het gebed "Onze Vader", "Pater noster"[Vadder-óns, Vadder-ónzer, noster]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23720 |
onzevaderkralen |
onzevaders:
oze vaders (Q020p Sittard)
|
De Onze-Vaderkralen (6 stuks). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20557 |
ooft |
ooft:
mv. aof:te
ōͅf (Q020p Sittard),
ooften:
euf (Q020p Sittard),
äöft (Q020p Sittard),
èūf (Q020p Sittard),
ø͂ͅf (Q020p Sittard),
‧ø͂ͅf (Q020p Sittard),
vlak streepje op de o
ø͂ͅf (Q020p Sittard),
snitselen:
snipper
sjnitsele (Q020p Sittard)
|
gedroogde appel || gesneden ooft || ooft || ooft; Hoe noemt U: Appelen of peren, in schijven gedroogd (in de oven) [N 80 (1980)]
III-2-3
|