e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pijl pijl: piel (Sittard, ... ) De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)] || Pijl. III-3-2
pijlkruid pijlkruid: idiosyncr.  Pielkroet (Sittard) Pijlkruid (sagittaria sagittifolia 30 tot 100 cm hoge plant. De stengels zijn driekantig; de bladeren zijn pijlvormig, de ondergedoken bladeren lintvormig, tevens stomp; de bloemen groeien in kransen van 3, eenslachtig vrouwelijk onderaan, 3-tallig, wit [N 92 (1982)] III-4-3
pijn pijn: pi.n (Sittard), pien (Sittard) mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] || pijn [RND] III-1-2
pijp doorroker: doorruiker (Sittard), mots: korte aarden pijp  móts (Sittard), uilenkop: uulekop (Sittard) doorroker || halflange pijp met grote kop || neuswarmertje III-2-3
pijpbeen pijp: pīp (Sittard), scheen: (mv)  šēnǝ (Sittard) Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
pijpenkrul pijpenlok: piepelok (Sittard) spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)] III-1-1
pijpensteel pijpensteel: Me kan ?t neit baeter opmaake es door eine piepesjteel: wordt gezegd van frevent roker  piepesjteel (Sittard), roer: ruier (Sittard) pijpesteel III-2-3
pijpenstrootje smele: sjmeeë (Sittard) buntgras III-4-3
pijptang gastang: gāstaŋ (Sittard) tǝr P 219; %%de volgende opgaven zijn benamingen voor een kettingtang%% kettingtang: kęte [N 33, 176; N 33, 179; N 33, 181; N 64, 43a-b; N 64, 44; monogr.] II-11
pikbinder zelfbinder: zɛlǝf˱bęnjǝr (Sittard) Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4