22424 |
pijl |
pijl:
piel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)] || Pijl.
III-3-2
|
24777 |
pijlkruid |
pijlkruid:
idiosyncr.
Pielkroet (Q020p Sittard)
|
Pijlkruid (sagittaria sagittifolia 30 tot 100 cm hoge plant. De stengels zijn driekantig; de bladeren zijn pijlvormig, de ondergedoken bladeren lintvormig, tevens stomp; de bloemen groeien in kransen van 3, eenslachtig vrouwelijk onderaan, 3-tallig, wit [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17991 |
pijn |
pijn:
pi.n (Q020p Sittard),
pien (Q020p Sittard)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] || pijn [RND]
III-1-2
|
20799 |
pijp |
doorroker:
doorruiker (Q020p Sittard),
mots:
korte aarden pijp
móts (Q020p Sittard),
uilenkop:
uulekop (Q020p Sittard)
|
doorroker || halflange pijp met grote kop || neuswarmertje
III-2-3
|
33800 |
pijpbeen |
pijp:
pīp (Q020p Sittard),
scheen:
(mv)
šēnǝ (Q020p Sittard)
|
Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
17794 |
pijpenkrul |
pijpenlok:
piepelok (Q020p Sittard)
|
spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
20876 |
pijpensteel |
pijpensteel:
Me kan ?t neit baeter opmaake es door eine piepesjteel: wordt gezegd van frevent roker
piepesjteel (Q020p Sittard),
roer:
ruier (Q020p Sittard)
|
pijpesteel
III-2-3
|
24553 |
pijpenstrootje |
smele:
sjmeeë (Q020p Sittard)
|
buntgras
III-4-3
|
31335 |
pijptang |
gastang:
gāstaŋ (Q020p Sittard)
|
tǝr P 219; %%de volgende opgaven zijn benamingen voor een kettingtang%% kettingtang: kęte [N 33, 176; N 33, 179; N 33, 181; N 64, 43a-b; N 64, 44; monogr.]
II-11
|
33055 |
pikbinder |
zelfbinder:
zɛlǝf˱bęnjǝr (Q020p Sittard)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|