e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
piketten palen: pø̜̄l (Sittard), scheidingpalen: šęjdeŋpø̜̄l (Sittard), stijpjes: štɛpkǝs (Sittard  [(kleine ronde palen)]  ) De houten palen die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. Piketten hebben doorgaans een lengte van 70 tot 80 cm. Zie voor de woordtypen 'metskluppelen' en 'korteling' ook het lemma 'Korteling'. [N 30, 24b] II-9
pikhouweel bikkel: bekǝl (Sittard), beqǝl (Sittard) Houwwerktuig met lange steel en twee armen. Een van de armen heeft een beitelvormig uiteinde, de andere loopt uit in een punt. Zie ook afb. 14c. [N 30, 19c; monogr.] II-9
pilaar pilaar: pelèèr (Sittard) Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)] III-3-3
pimpelmees pimpelmees: pumpelmees (Sittard), pumpelmeis (Sittard) pimpelmees || pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)] III-4-1
pimpernel pimpernel: idiosyncr.  pimpernel (Sittard) Grote pimpernel (sanguisorba officinalis 30 tot 140 cm. De bladeren zijn oneven geveerd, de blaadjes zijn langwerpig en gezaagd. De bloemen groeien in langwerpige, dichte aren en zijn klein. De bloemen zijn bruinrood van kleur, zonder kroonbladeren, met [N 92 (1982)] III-4-3
pinda apenoot: aapenoot (Sittard, ... ) apenoot || pinda III-2-3
pink pink: peŋk (Sittard), pink (Sittard), pɛŋk (Sittard) Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] || Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)] I-11, III-1-1
pinkelen pinkelen: vgl. pag. 316: Pinkeren.  pingkele (Sittard), Zie: kénjersjpeelkes.  pingkele (Sittard), stekje slaan: sjtekske sjlaon (Sittard) [Pinkeren]. || Het spel waarbij een stokje dat aan beide kanten aangepunt is, met een langere stok omhoog- en weggeslagen wordt [kiskassen, kallen, pinkelen, pinkeren, giezen, klink spelen, -doen, -slagen, hillen, lillen, kisslagen, kissen]. [N 88 (1982)] || Pinkeren. III-3-2
pinksterbloem lieveherehandje: aanhangsel N92 voor Sittard  leiveheerehéndje (Sittard), Cardamine pratensis  leivenheerehènjtje (Sittard), idiosyncr. pinksterbloem  leive heerehèndje (Sittard), onzelieveherehandje: slēvǝnērǝhɛntjǝ (Sittard), pinksterbloem: pénksterbloum (Sittard), pęŋstǝrblǫu̯m (Sittard), -  péngsterbloum (Sittard) Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem [DC 17 (1949)], [N 92 (1982)], [N 92 (1982)] I-5, III-4-3
pinksterbruid pinksterbruid: Bie t pénksterbroet sjpeele woort gezónge:  pénksterbroet (Sittard) Pinksterbruid. III-3-2