e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
putter bloemputter: grotere variant van de distelvink  bloumpötter (Sittard), distelvink: distelvink (Sittard), distelvènk (Sittard), distelvénk (Sittard), putter: pötter (Sittard, ... ), men onderscheidt de kleine sjteinpötter van de grote bloumpötter  pötter (Sittard) bloemputter || distelvink, putter || putter || putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)] III-4-1
putzwengel rol: rol (Sittard) [SGV (1914)] I-7
pyjama pyjama {pijama}: piama (Sittard), pyjama (Sittard) pyjama, tweedelig nachtkostuum [N 25 (1964)] III-1-3
raad raad: road (Sittard) raad [SGV (1914)] III-1-4
raadsel(tje) raadsel(tje): e raadsel (Sittard), een raodsel (Sittard), een rödselke (Sittard), ei raodsel (Sittard), ei reedsel (Sittard), ei reedselke (Sittard), ei reudselke (Sittard), ein raötselke (Sittard), en raodsel (Sittard), en rödsel (Sittard), en rödselke (Sittard, ... ), raodsel (Sittard, ... ), reedsel (Sittard), reetsel (Sittard), reudselke (Sittard, ... ), rèùdselke (Sittard, ... ), ròòdsel (Sittard), röödselke (Sittard), raadselachtig (bn.): raodselechtig (Sittard) raadsel [N 07 (1961)] || Raadsel. || raadseltje [N 07 (1961)] III-3-2
raaf raaf: raaf (Sittard, ... ), raafje: dim. van raof  rööfke (Sittard) raaf III-4-1
raam ruit: rūt (Sittard), venster: venstǝr (Sittard  [(+)]  ) Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.] II-9
raamwerk geraams: gǝrē̜.ms (Sittard), geraamsel: gǝrē̜.msǝl (Sittard) Het gehele timmergeraamte van verticale en horizontale balken. [N 4A, 52f; N 31, 45b; monogr.; N 4A, 52e] II-9
raamzaag raamzeeg: rā.mzē̜.x (Sittard) Zware spanzaag waarbij het blad midden in het zaagraam verticaal bevestigd is. Zie ook afb. 21. De raamzaag werd door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Ook bij de houtzager was een, meestal vrij zware, uitvoering van de raamzaag bekend. Ze lag doorgaans boven een kuil, de zaagkuil, en werd gebruikt voor het zagen van latten en planken. De kuil werd zeegkuil genoemd in As (L 417; zē̜xkūl) en Diepenbeek (Q 71; zēxkǫwl). [N 50, 58; N 75, 116d; N G, 23c add; monogr.; div.] II-12
raapstelen raapstelen: ideosyncr.  raapsjteel (Sittard), raapsteel (Sittard), steelmos: sjteelmous (Sittard), sjteilmoos (Sittard) [N Q (1966)]De jonge gesteelde bladeren van de kleine witte meiraap die in het voorjaar als groente gegeten worden; raapstelen (kelen, rieten, steeltjes). [N 82 (1981)] || raapstelen I-7