e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ringoven ringoven: reŋǭǝvǝ (Sittard) Ringvormige oven waarin het vuur zich, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de veldoven, periodiek verplaatst. De oven werd ontworpen door de Duitsers F. Hoffman en A. Licht. De ringoven werd gebruikt in de steen-, pannen- en gresbuizenindustrie. Zie afb. 25. De ringoven was oorspronkelijk een rond, later een langwerpig met ronde of rechte uiteinden geconstrueerd gebouw met gewelven. In het hart stond de schoorsteen die werd omringd door een klein kanaal, de rookgang, en een groter, de stookgang, waarin de vormelingen werden geplaatst. In het gewelf van de stookgang werd door de stoker via stookpotten de brandstof gedeponeerd in de in de inzet uitgespaarde stookkanalen. Trekgaten, voorzien van rookklokken, in de brandmuur of vuurplaat tussen de twee kanalen zorgden voor de afvoer van rook en lucht. Met het aantal trekopeningen correspondeerden een gelijk aantal poorten in de buitenste ringmuur. Hoewel de stookgang één grote ruimte was, noemde men het gedeelte van poort tot poort een kamer. Door middel van een ijzeren schuif was het mogelijk de kamer af te sluiten. Dientengevolge kon de stoker met behulp van de rookklokken in de trekgaten het vuur vooruittrekken, nadat de schuif een kamer verder was ingezet (Geuskens, pag. 149). [N 98, 127; monogr.] II-8
ringrijden, ringsteken ringsteken: rênksjtêke (Sittard) ringsteken [SGV (1914)] III-3-2
ringvinger ringvinger: ringvinger (Sittard) Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)] III-1-1
rinkelen met de altaarbel bellen: belle (Sittard) Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)] III-3-3
rins zurig: zurig (Sittard) lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)] III-2-3
riool riool: riool (Sittard, ... ) het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)] || riool [SGV (1914)] III-3-1
rist wits: wets (Sittard) Een aantal paren klompen die met behulp van een ristband aan elkaar gebonden zijn. Ieder paar wordt met de hak in de klompopening van het voorafgaande paar geplaatst; de neuzen van de klompen wijzen daarbij paarsgewijze om en om naar buiten. Zie ook afb. 256. [N 97, 130 add.; A 29a, add.; monogr.] II-12
rit rit: ein rit (Sittard), rit (Sittard) de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)] || rit [SGV (1914)] III-3-1
ritselen rispelen: rispele (Sittard), ritselen: ritsele (Sittard), ritselen (Sittard) een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)] || ritselen [SGV (1914)] III-4-4
riviergrondel geuf: gäöf (Sittard) grondeling (vis) III-4-2