34243 |
roomschotel |
vlootje:
vlø̄tjǝ (Q020p Sittard)
|
Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I]
I-11
|
18100 |
roos (rode uitslag) |
roos:
roos (Q020p Sittard)
|
huiduitslag, Rode ~ met jeuk (roos, bresil, zomerbrand). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
roo:s (Q020p Sittard),
roos (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
roəzə (Q020p Sittard),
roosje:
reuske (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
roosroos:
roos (Q020p Sittard),
rozenstruik:
roozesjtroek (Q020p Sittard),
stamroos:
sjtamroos (Q020p Sittard),
struikroos:
sjtroekroos (Q020p Sittard)
|
roos [SGV (1914)] || rozen [RND] || rozestruik || stamroos || struikroos
III-2-1
|
22426 |
roos van de schietschijf |
roos:
roos (Q020p Sittard)
|
De ronde plek die dient als middelpunt van een schietschijf [roos, gaudeaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29749 |
rooster in de monden |
rooster:
rø̄̄stǝr (Q020p Sittard)
|
Rooster in de monden.waarop het vuur werd gestookt. [N 98, 115; monogr.]
II-8
|
20537 |
roosteren |
roosteren:
reusteren (Q020p Sittard),
reustərə (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
roostere (Q020p Sittard)
|
roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30030 |
roosterschuif |
kalkschuif:
kalǝkšȳf (Q020p Sittard)
|
De schuif waarmee de uitstroomopening van de blusbak kan worden afgesloten. Voor de schuif bevindt zich doorgaans een rooster waarmee ongebluste deeltjes in de kalk kunnen worden opgevangen. Dergelijke harde stukjes werden in Q 121 'mannetjeren' ('m'nšǝrǝ') genoemd. [N 30, 32d; monogr.]
II-9
|
34606 |
rosdoek |
rosdoek:
rǫs˱dǫu̯k (Q020p Sittard),
roszak:
ros˱zak (Q020p Sittard)
|
Een onder de kar opgehangen doek waarin onder meer paardenvoer kan worden opgeborgen. [N 17, 84; A 26, 3a; monogr]
I-13
|
33924 |
roskam |
roskam:
rǫskamp (Q020p Sittard)
|
IJzeren kam met 4 à 8 fijngetande en op regelmatige afstand van elkaar op de vlakke onderzijde geplaatste kamboorden om paarden - ook koeien- te kammen of te rossen, voornamelijk om het stof, plukjes, strootjes e.d. uit het paardehaar te kammen. Vooraan is een afzonderlijke naar boven wijdgetande kamboord. Over alle vlezige delen, te beginnen met het kruis, wordt tegen de haren in gekamd; beenachtige gedeelten worden niet geroskamd. Is het paard fijn van haar of glad gestreken, dan heeft de roskam geen zin. Daarna dient het paard geborsteld te worden met de roskam in de ene en de borstel in de andere hand. Zie afbeelding 24. [N 18, 139]
I-9
|
33923 |
roskammen |
roskammen:
rǫskamǝ (Q020p Sittard)
|
Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102]
I-9
|