e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rozijn rozijn: rezien (Sittard), rəzīēn’ (Sittard), ideosyncr.  rozien (Sittard, ... ) Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)] || rozijn III-2-3
rozijnenbrood krentenweg: kréntewék (Sittard), rozijnenweg: rezienewëk (Sittard), roziene wek (Sittard) brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)] || rozijnenbrood || wittebrood met krenten, rozijnen (en eventueel sucade) [DC 053A (1978)] III-2-3
rug pokkel: poekkel (Sittard), rug: röck (Sittard), rök (Sittard) rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] III-1-1
rug van het lemmer botte kant: botte kantj (Sittard) De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)] III-2-1
rug, aangeaard stuk rug: rø̜q (Sittard) De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.] I-5
ruggengraat ruggenstrang: ruggesjtrank (Sittard), röggesjtrank (Sittard), rugstrang: röksjtrank (Sittard) rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)] III-1-1
ruggenwervel wervel: wervel (Sittard), wörvel (Sittard) [N 10 (1961)] III-1-1
rugriem sleephelp: šlęi̯phɛlǝp (Sittard) Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69] I-10
rui ruizel: ruuzel (Sittard) rui III-4-1
ruien ruizelen: ruuzelaer (Sittard), ruuzele (Sittard) ruien || ruiende vogel III-4-1