20846 |
rozijn |
rozijn:
rezien (Q020p Sittard),
rəzīēn’ (Q020p Sittard),
ideosyncr.
rozien (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)] || rozijn
III-2-3
|
20851 |
rozijnenbrood |
krentenweg:
kréntewék (Q020p Sittard),
rozijnenweg:
rezienewëk (Q020p Sittard),
roziene wek (Q020p Sittard)
|
brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)] || rozijnenbrood || wittebrood met krenten, rozijnen (en eventueel sucade) [DC 053A (1978)]
III-2-3
|
17767 |
rug |
pokkel:
poekkel (Q020p Sittard),
rug:
röck (Q020p Sittard),
rök (Q020p Sittard)
|
rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
19404 |
rug van het lemmer |
botte kant:
botte kantj (Q020p Sittard)
|
De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33198 |
rug, aangeaard stuk |
rug:
rø̜q (Q020p Sittard)
|
De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.]
I-5
|
17640 |
ruggengraat |
ruggenstrang:
ruggesjtrank (Q020p Sittard),
röggesjtrank (Q020p Sittard),
rugstrang:
röksjtrank (Q020p Sittard)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
wervel (Q020p Sittard),
wörvel (Q020p Sittard)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
33974 |
rugriem |
sleephelp:
šlęi̯phɛlǝp (Q020p Sittard)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
24240 |
rui |
ruizel:
ruuzel (Q020p Sittard)
|
rui
III-4-1
|
21936 |
ruien |
ruizelen:
ruuzelaer (Q020p Sittard),
ruuzele (Q020p Sittard)
|
ruien || ruiende vogel
III-4-1
|