e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scharrelen dabben: dabǝ (Sittard), scharren: šarǝ (Sittard) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schaterlachen schateren: sjatere (Sittard), van de lach scheuren: m.i. invloed ABN modern Sitt.  hae sjeurde van de lach (Sittard), zich door lachen: zich doorlache (Sittard) schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)] || scheuren, in de betekenis van schaterlachen; betekenis/uitspraak [N 38 (1971)] III-1-4
schatten ponderen: punjere (Sittard) het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)] III-3-1
schaven hobeln: hobǝlǝ (Sittard), schaven: šā.vǝ (Sittard) In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.] II-12
schaven met de voorloper roffelen: rofǝlǝ (Sittard) Hout ruw afschaven met de voorloper. [N 53, 92; monogr.] II-12
schede schede: schei (Sittard), sjei (Sittard, ... ), sjej (Sittard) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || scheede [SGV (1914)] III-2-1
schede van de koe lijf: līf (Sittard), schede: šɛi̯ (Sittard) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheef, niet recht scheef: sjeif (Sittard) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4
scheel scheel (bn.): Uitdr. voor erg scheel: zoo sjael wie `n lat.  sjael (Sittard, ... ) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)] III-1-1
scheen scheen: scheen (Sittard), sjeen (Sittard) scheen [SGV (1914)] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1