e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slangewortel slangentong: idiosyncr.  sjlangetóng (Sittard) Slangewortel (calla palustris een 15 tot 30 cm hoge plant. De bladeren zijn hartvormig; de bloemen groeien in een kolf, de plant is tweeslachtig, omgeven door een schutblad; de rode bessen van de plant zijn giftig. Bloeitijd in mei en juni (kalle, arons [N 92 (1982)] III-4-3
slank slank: sjlank (Sittard) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)] III-1-1
slappe koffie breuzel: breuzel (Sittard), brozel (Sittard), katjeswater: ketjeswater (Sittard), keulse: kölschje (Sittard), leuter: leuter (Sittard), merenzeik: maerezeik (Sittard), moekkefoek: mókkefók (Sittard), poolse: of van chichorei  paolsje (Sittard), slappe thijs: sjlappen tis (Sittard), slares: sjlaares (Sittard), spoelwater: sjpuilwater (Sittard) slappe koffie || Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)] || slappe of surrogaat koffie || slechte of te slappe koffie III-2-3
slappe vilten hoed loesjhoed: lōsjhoud (Sittard), lósjhoad (Sittard), lósjhout (Sittard), vilten hoed: Sub viljt.  viljten hout (Sittard) deukhoed met slappe rand || hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] || vilten hoed III-1-3
slecht bemesten uitmergelen: ūtmerǝgǝlǝ (Sittard) Het gebruik van weinig of geen mest of van mest van slechte kwaliteit heeft tot gevolg dat de opbrengst gering is en de grond uiteindelijk uitgeput raakt. Een gevolg hiervan is weer dat het bedrijf er op achteruit gaat. Als redenen voor slechte bemesting kunnen genoemd worden: armoede, gierigheid of ondeskundigheid. [N 11, 26; N 11A, 31; JG 1b add.] I-1
slecht dragend ijs daar is nog geen balk onder het ijs: dao is nog geine balk ònger ⁄t ies (Sittard), kwak: kwàk (Sittard) slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
slecht gesneden hengst klophengst: klǫphęŋs (Sittard) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht mens, slechte kerel filou (fr.): eine veloe (Sittard), mormeldier: mórmeldeier (Sittard), schind-aas: sjninoas (Sittard) galgenaas [SGV (1914)] || iemand met een slecht karakter [schoef, schobbert, ontmens, galgenaas, slechterik, schoefel] [N 85 (1981)] || slecht mens III-1-4
slecht paard schindmeer: šenmē̜r (Sittard) Er is weinig betekenisverschil met het vorige lemma. In vraag 62j werd het woord schend(meer) gesuggereerd. Dit is dan ook dominant, terwijl de overige antwoorden meestal ook in een ander lemma ondergebracht kunnen worden. [N 8, 62j] I-9
slecht weer, hondenweer hondenweer: hònjewaer (Sittard), hondsweer: honjswaer (Sittard), honschwaer (Sittard), hòndjs⁄waer (Sittard), hòndsjwaer (Sittard, ... ), hònsjwaer (Sittard), hóndjswae:r (Sittard), hóndjswaer (Sittard), hóndswae‧r (Sittard), nut (weer): nöt waer (Sittard), om geen hond uit te jagen: òm geinen hòndj oet te jage (Sittard), regenweer: raengewaer (Sittard), schouw (weer): sjoew waer (Sittard), sjoew wéér (Sittard), sjōēw wéér (Sittard), schrouw (weer): sjrauw waer (Sittard), slecht (weer): sjlég waer (Sittard), te slecht om een hond naar buiten te schikken: te sjlech òm eine hòndj nâô boete te sjikke (Sittard), zouwweer: zauw wéér (Sittard) regenweer || ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)] III-4-4