e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snoepje babbelaar: babbelaer (Sittard), babbeltje: bebbelke (Sittard, ... ), bèbbəlkə (Sittard), bébölkə (Sittard), bɛbəlkə (Sittard), lekkertje: lekkertje (Sittard), zoutblok: bruin van kleur likzaut  zautblok (Sittard), zuurbol: zoerbol (Sittard, ... ) snoepje || snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] || zoutsnoepje || zuurbal || zuurtje III-2-3
snoer slag: šlāx (Sittard), smikkesnoer: šmekǝšnǫu̯ǝr (Sittard) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snor snor: schnoerr (Sittard), sjnùr (Sittard) snor (knevel) [DC 01 (1931)] || snorbaard [SGV (1914)] III-1-1
snorren snorren: snórre (Sittard) een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)] III-4-4
snorrepijp brommachine: Zie: kénjersjpeelkes.  brómmesjien (Sittard) Hor. III-3-2
snorrepijp add. een brommachine maken: vgl. pag. 61: Hor.  e brómmesjien maake (Sittard) [Een hor maken]. III-3-2
snot snot: šnot (Sittard) Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.] I-12
snotneus kute-bel: koetebel (Sittard), kute-jong: koetjong (Sittard), kute-naas: koetnaas (Sittard, ... ), kōē.tnaas (Sittard), kōēt naas (Sittard), kōētnaas (Sittard, ... ), kute-nelis: kōētnellès (Sittard), snoesnaas: cf. Sittard Wb. p. 381 s.v. "sjnoes"= neusverkoudheid in kindertaal  sjnoesnaas (Sittard), snotnaas: sjôêtnaas (Sittard), snotnaas (Sittard), snotsnaas: sjnótsnaas (Sittard), snotteraar: sjnoteraer (Sittard), snotterbel: sjnooterbel (Sittard), sjnooterbél (Sittard), snooterbel (Sittard, ... ), snotterduppen: sjnoterdöppe (Sittard), cf. Schuermans p. 112 s.v. "duppe"= kleine jongen of meisje  sjnooterdöppe (Sittard), snotterkuiken: sjnooterkuuke (Sittard, ... ), sjnoterkuke (Sittard), snotternaas: sjnaoternaas (Sittard), sjnooternaas (Sittard), snotterneus: sjnooternaas (Sittard) een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || snotaap || snotneus || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-4
snottebel snotkuiken: FAND: [y.] vocalisme < wgm. iu (krt. 83: kuiken  sjnotkuuke (Sittard), snotterbel: ein sjnoterbel (Sittard), sjnoterbel (Sittard), snotterdoppe: sjnoterdöppe (Sittard), snotterkuiken: FAND: [y.] vocalisme < wgm. iu (krt. 83: kuiken  sjnoterkuke (Sittard) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snotteren snotteren: sjnootere (Sittard) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)] III-1-2