23327 |
spoken |
spoken:
sjpooke (Q020p Sittard)
|
spoken (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
23328 |
spoken (ww.) |
spoken:
sjpooke (Q020p Sittard)
|
spoken (ww.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
25840 |
spon |
spon:
šponj (Q020p Sittard),
stop:
štop (Q020p Sittard)
|
Stop waarmee men het vulgat van een vat kan sluiten. De opgave "bon" uit L 318 is volgens Claessen (pag. 2. 54) een verbastering van "bom". [N 35, 92; N 35, 93; add.; monogr.]
II-2
|
25842 |
spongat |
lok:
lǭk (Q020p Sittard)
|
Het vulgat van een vat dat met een spon gesloten wordt. [N 35, 92 add.; N 35, 93 add.; monogr.]
II-2
|
25852 |
sponnen |
sponnen:
špǫnǝ (Q020p Sittard)
|
Vaten met behulp van een spon afsluiten. [N 35, 92]
II-2
|
31841 |
sponningschaaf |
rabatschaaf:
rabatšā.f (Q020p Sittard)
|
De smalle schaaf die gebruikt wordt om sponningen te steken of te verdiepen. Zie ook afb. 39. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de sponningschaaf. Zo kan de breedte van de zool en beitel variëren en is er bij sommige modellen een breedte- en eventueel ook een dieptegeleider aangebracht. Zie ook het volgende lemma. De sponningschaaf zonder geleider wordt doorgaans boorschaaf genoemd. Hij wordt gebruikt om reeds geschaafde sponningen te vergroten of te verdiepen. [N 53, 63a-b; N 53, 64; N 53, 66; N G, 37a; monogr.]
II-12
|
19806 |
spons |
schwamm (d.):
sjwam (Q020p Sittard),
spons:
sjpóns (Q020p Sittard),
špo.ns (Q020p Sittard)
|
spons || spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
23329 |
spook |
spook:
sjpook (Q020p Sittard)
|
spook [SGV (1914)]
III-3-3
|
31856 |
spookschaaf |
bastringue:
bastręŋ (Q020p Sittard),
poetsmes:
putsmɛts (Q020p Sittard)
|
Klein, langwerpig schaafje, vroeger van hout, nu van ijzer, met twee handvatten en een schaafbeitel die door middel van twee schroeven in de gewenste stand wordt gebracht. De spookschaaf dient om hol- en bolvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 49. De spookschaaf wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de buitenwand van vaten mee glad, terwijl de wagenmaker er wielspaken en andere gebogen oppervlakken mee bijwerkt. [N 53, 77; N E, 45a; N G, 38b; A 32, 3a-b; monogr.]
II-12
|
21160 |
spoorweg |
rails (<eng.):
ralsjs (Q020p Sittard)
|
een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|